ECLI:NL:GHAMS:2018:1033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
200.184.259/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in een zorg- en omgangsregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 maart 2018 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de zorg- en omgangsregeling voor de minderjarigen [kind A] en [kind B]. De vader en de moeder zijn verwikkeld in een geschil over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Het hof heeft eerder op 1 november 2016 een tussenbeschikking gegeven, waarin de behandeling van de zaak was aangehouden in afwachting van deelname van partijen aan het traject 'Kinderen uit de Knel'. De ouders zijn sindsdien in contact geweest met hulpverleners, maar de communicatie tussen hen blijft problematisch. De GI heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder te bepalen, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat de huidige situatie schadelijk is voor de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2018 is gebleken dat de kinderen nog steeds psychologische bijstand nodig hebben en dat de huidige omgangsregeling onvoldoende rust biedt. Het hof heeft vastgesteld dat er een voortdurende strijd tussen de ouders is, wat leidt tot spanningen voor de kinderen. De wens van [kind A] om bij zijn vader te wonen is in overweging genomen, maar het hof oordeelt dat er meer onderzoek nodig is naar de zorgregeling. Daarom heeft het hof besloten om een bijzondere curator te benoemen die de kinderen zal vertegenwoordigen en onderzoek zal doen naar hun wensen en belangen. De ouders zijn verplicht om hun medewerking te verlenen aan dit onderzoek. De verdere beslissing is aangehouden in afwachting van het verslag van de bijzondere curator, dat uiterlijk op 27 mei 2018 moet worden ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.184.259/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/15/223698/FA RK 15-1607
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 maart 2018 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.F. Manders te Haarlem.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind B] );
- de gecertificeerde instelling de Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep tot 1 november 2016 naar hetgeen is overwogen in zijn tussenbeschikking van die datum. Bij deze beschikking is de behandeling van de zaak met betrekking tot de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats aangehouden in afwachting van de deelname van partijen aan het traject “kinderen uit de Knel”.
1.2
Bij het hof zijn na 1 november 2016 de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de moeder van 8 februari 2017 met bijlage, ingekomen op 9 februari 2017;
- bericht van de zijde van de moeder van 18 juni 2017, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de moeder van 4 december 2017, ingekomen op 5 december 2017;
- een brief van de zijde van de moeder van 28 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op 1 maart 2018;
- een brief van [kind A] van 6 maart 2018, ingekomen op 7 maart 2018;
- een brief van de zijde van de GI van 6 maart 2018 met bijlage, ingekomen op 7 maart 2018;
- een brief van [kind A] van 8 maart 2018, ingekomen op 9 maart 2018;
- een brief van de zijde van de vader van 12 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
1.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting samen met de griffier met [kind A] gesproken, op verzoek van [kind A] in aanwezigheid van zijn psychotherapeut mevrouw W.M. Hanneman. Ter zitting van 14 maart 2018 heeft de voorzitter de inhoud van dat gesprek zakelijk weergegeven. De ouders hebben de gelegenheid gehad daarop te reageren.
1.4
De mondelinge behandeling is op 14 maart 2018 voortgezet. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor bij wie van de ouders de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben, en welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) voor de kinderen moet gelden.
2.2.
Op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek neemt de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder de onderhavige geschillen omtrent de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, een zodanige beslissing als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
2.3
Uit de na de tussenbeschikking van 1 november 2016 ontvangen stukken en het verhandelde tijdens de nadere mondelinge behandeling is het volgende gebleken. De kinderen en de ouders zijn aangemeld voor hulpverlening bij het KJTC voor een aangepaste versie van het traject ‘Kinderen uit de Knel’. In december 2016 heeft ter voorbereiding op dat traject een aantal gesprekken plaatsgevonden met de ouders afzonderlijk en met [kind A] en [kind B] . Het traject ‘Kinderen uit de Knel’ is echter niet van de grond gekomen. In juni 2017 is [kind A] gestart met wekelijkse gesprekken met een onafhankelijke kinderpsychotherapeut. Deze wekelijkse gesprekken heeft hij tot op heden nog steeds. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 26 september 2017 is de ondertoezichtstelling van [kind A] en [kind B] verlengd tot 14 oktober 2018. Op 7 december 2017 heeft de GI aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende het opvolgen van de zorgregeling ten behoeve van de kerstvakantie. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2017 is afgewezen het verzoek van de vader de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren en is op verzoek van de GI de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd.
2.4
De GI stelt dat de strijd en verstoorde communicatie tussen de ouders onverminderd groot is. De GI tracht al sinds april 2015 verbetering in de communicatie te brengen, maar slaagt daar niet in. In september 2017 rapporteert het KJTC dat de tot dan toe ingezette hulpverlening geen effect heeft gehad en is beëindigd. Zowel de GI als het KJTC adviseert de ouders om in te zetten op een parallel-solo-ouderschap, waarbij zij in het maken van afspraken worden bijgestaan door derden uit hun eigen netwerk. De GI adviseert daarnaast de huidige co-ouderschapsregeling in stand te laten en de hoofdverblijfplaats van [kind A] en [kind B] bij de moeder te bepalen, omdat zij naar het oordeel van de GI beter dan de vader meewerkt aan noodzakelijke hulpverlening. De GI stelt dat de vader hulpverlening belemmert en de kinderen negatief beïnvloedt met zijn, volgens de GI ongefundeerde, zorgen over de situatie bij de moeder.
2.5
De raad stelt vast dat de huidige situatie schadelijk is voor [kind A] en [kind B] . Het voortduren van de strijd tussen ouders zal de schade alleen maar groter maken. De ouders lijken niet in te zien dat de verantwoordelijkheid voor de strijd en de beëindiging daarvan bij hen ligt. Met name [kind A] wordt ten onrechte belast met volwassenen problematiek. Zijn verklaring lijkt ook een emotionele oproep aan de ouders om emotionele ondersteuning. De raad stelt dat de zorgregeling voor beide kinderen in beginsel gelijk moet zijn. Er is twijfel of co-ouderschap de meest geëigende zorgregeling is, maar gezien de complexiteit van de situatie is er meer onderzoek nodig voordat een zorgregeling kan worden vastgesteld.
2.6
Op grond van het verhandelde ter zitting en de stukken in het dossier, oordeelt het hof als volgt. Er is nog steeds sprake van strijd tussen de ouders. Zij blijken tot op heden niet in staat hierin verbetering te brengen, met of zonder hulpverlening. Hoewel de kinderen in het dagelijkse leven goed lijken te functioneren, brengt deze inmiddels geruime tijd voortdurende situatie veel spanningen voor hen mee. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheden dat [kind A] nog immer psychologische bijstand nodig heeft en [kind B] nog steeds wat achterloopt in haar ontwikkeling op school. De huidige omgangsregeling waarbij de kinderen – kort gezegd – de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijven, brengt de kinderen naar het zich laat aanzien onvoldoende rust, in het licht van de niet-aflatende strijd van de ouders. [kind A] heeft voor wat betreft de zorgregeling in de verschillende juridische procedures en ten overstaan van diverse personen en instanties consequent zijn wens geuit om bij zijn vader te wonen en om, zoals hij het meest recent tegenover de voorzitter heeft verklaard, eenmaal in de twee weken een weekend bij zijn moeder te verblijven. Gelet op deze uitdrukkelijke wens van [kind A] is denkbaar dat de zorgregeling aldus wordt gewijzigd dat het zwaartepunt daarvan bij de man komt te liggen. Met de raad is het hof van oordeel dat voor [kind A] en [kind B] in beginsel dezelfde zorgregeling dient te gelden, zodat zij niet van elkaar worden gescheiden. Zij hebben grote steun aan elkaar en [kind A] voelt een grote verantwoordelijkheid voor [kind B] haar welbevinden.
2.7
Het hof acht zich op dit moment echter onvoldoende voorgelicht over de vraag welke invulling van de zorgregeling in het belang is van [kind A] en [kind B] , vooral waar het [kind B] betreft. Daarbij is van belang enerzijds dat signalen bestaan dat de kinderen tijdens hun verblijf bij de moeder onvoldoende emotionele veiligheid ervaren, en anderzijds dat de vader als gevolg van ervaringen uit het verleden de kinderen weinig emotionele ruimte lijkt te bieden om onbekommerd het contact met hun moeder te onderhouden. Gelet hierop en gelet op de standpunten van de beide ouders en de wensen en belangen van de kinderen, acht het hof het in het belang van de kinderen noodzakelijk een bijzondere curator te benoemen. De bijzondere curator zal de kinderen ter zake van de zorgregeling vertegenwoordigen en in het kader van de vervulling van die taak onderzoek verrichten naar wat de kinderen – onbelast met de meningen van hun ouders – zelf werkelijk belangrijk vinden als het gaat om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en wat ter zake daarvan in hun belang is. De bijzondere curator wordt verzocht door middel van gesprekken met de kinderen, hun ouders, de gezinsmanager en (eventueel) andere derden aan deze opdracht te voldoen. De ouders dienen hun medewerking
te verlenen aan het verkrijgen van alle door de bijzondere curator relevant geachte informatie. De bijzondere curator wordt verzocht binnen twee maanden na heden aan het hof schriftelijk verslag uit te brengen naar aanleiding van de hierna te noemen vragen.
2.8
In afwachting van het verslag van de bijzondere curator wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
2.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
- benoemt ambtshalve tot bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW over [kind A] en [kind B] :
Mw. drs. G.M.M. (Gerda) de Boer
Oudorperplein 17
1823 HA Alkmaar
- verzoekt de bijzondere curator het hof verslag uit te brengen ten aanzien van de volgende vragen:
- In hoeverre is wijziging van de huidige zorgregeling in het belang van [kind A] en [kind B] ?
- Als de huidige zorgregeling gewijzigd zou moeten worden, welke zorgregeling is dan in het belang van [kind A] en [kind B] ?
-Welke andere bevindingen volgen uit het onderzoek die relevant zijn voor de te nemen beslissing ten aanzien van de zorgregeling?
- draagt de griffier van het hof op binnen een week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken aan de bijzondere curator ter beschikking te stellen;
-verzoekt de bijzondere curator het hof schriftelijk verslag uit te brengen uiterlijk zondag 27 mei 2018, althans uiterlijk die datum schriftelijk te rapporteren over de voortgang van de werkzaamheden;
- bepaalt dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op 18 juni 2018 om 13.30 uur;
-houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. T.M. Subelack, bijgestaan door mr. Y. ten Kate als griffier en is op 27 maart 2018 in het openbaar uitgesproken.