In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen en cocaïne op 20 november 2015 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 9 XTC-pillen, die MDMA bevatten, en 4,18 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, maar het hof heeft deze straf vernietigd en in plaats daarvan een geldboete van € 500,-- opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de drugs tezamen met anderen aanwezig had, en sprak hem in dat opzicht vrij. De verdachte had zich sinds het delict positief ontwikkeld, met een nieuwe baan en psychologische begeleiding, wat het hof in overweging nam bij het bepalen van de straf. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact van harddrugs op de volksgezondheid en criminaliteit, maar besloot dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet doorkruist moesten worden.
De uitspraak van het hof is openbaar gedaan en is vastgelegd in het arrest, dat is ondertekend door de rechters en de griffier. De verdachte heeft recht op vermindering van de geldboete op basis van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.