ECLI:NL:GHAMS:2018:103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
23-002834-17.a
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van XTC-pillen en cocaïne met geldboete en hechtenis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van XTC-pillen en cocaïne op 20 november 2015 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 9 XTC-pillen, die MDMA bevatten, en 4,18 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, maar het hof heeft deze straf vernietigd en in plaats daarvan een geldboete van € 500,-- opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Het hof oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de drugs tezamen met anderen aanwezig had, en sprak hem in dat opzicht vrij. De verdachte had zich sinds het delict positief ontwikkeld, met een nieuwe baan en psychologische begeleiding, wat het hof in overweging nam bij het bepalen van de straf. De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de impact van harddrugs op de volksgezondheid en criminaliteit, maar besloot dat de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet doorkruist moesten worden.

De uitspraak van het hof is openbaar gedaan en is vastgelegd in het arrest, dat is ondertekend door de rechters en de griffier. De verdachte heeft recht op vermindering van de geldboete op basis van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002834-17
datum uitspraak: 17 januari 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-174261-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 januari 2018.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9 (XTC) pillen/tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 4,18 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Partiële vrijspraak

Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de XTC-pillen en cocaïne tezamen en in vereniging met een ander of anderen aanwezig heeft gehad. Op grond van het procesdossier noch het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], voor zover dit ziet op het aanwezig hebben van de onder de verdachte aangetroffen drugs.
De verdachte zal in zoverre dan ook worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 9 XTC-pillen bevattende MDMA en 4,18 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 80 uren subsidiair 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid MDMA en cocaïne. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Ten slotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Ter zitting in hoger beroep is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat sprake is van een opwaartse lijn in het leven van de verdachte. Hij werkt sinds enige tijd bij een nieuwe werkgever en is recentelijk onder behandeling van een psycholoog. Daarnaast wordt de verdachte begeleid door Street Corner en Puur Zuid om zijn praktische zaken op orde te brengen. Sinds het onderhavige feit is hij niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Het hof stelt vast dat dit in zoverre weerklank vindt in het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte na het plegen van het onderhavige feit geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen.
Het hof acht het van belang dat deze positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte niet worden doorkruist en zal, anders dan de politierechter en anders dan de vordering van de advocaat-generaal, afzien van het opleggen van een taakstraf. In de door de advocaat-generaal geformuleerde vordering, waarbij de advocaat-generaal bewezenverklaring van het medeplegen heeft gevorderd, komen naar het oordeel van het hof de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden in onvoldoende mate tot uitdrukking. Bij de bepaling van de straf heeft het hof voorts acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. G. Oldekamp en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 januari 2018.
Mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]