Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
€ 19.784,60 te vermeerderen met de overeengekomen rente van 11,11 procent per jaar over € 18.950,49 vanaf 6 december 2016. Zij stelde ter onderbouwing van haar vordering dat tussen partijen op 23 oktober 2005 een financieringsovereenkomst tot stand gekomen is met contractnummer 44.17.38.133, dat zij in het kader van die overeenkomst aan [geïntimeerde] een krediet heeft verstrekt van € 9.500,--, dat [geïntimeerde] gedurende tenminste twee maanden achterstallig is gebleven met de betaling van tenminste één vervallen termijnbedrag en dat zij conform het bepaalde in artikel 21 van de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden het volledige openstaande saldo heeft opgeëist.
de verkoper te machtigen zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen(onder j).
€ 8.595,52 rente tot de dag van de inleidende dagvaarding (6 december 2016). De vordering komt het hof hoog voor gezien het bedrag, waarvoor de kredietovereenkomst was aangegaan (€ 9.500,--) en het feit dat [geïntimeerde] kennelijk tot begin 2011 zijn verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen - in een in het geding gebrachte brief van ABN AMRO aan [geïntimeerde] van 8 juni 2011 wordt gesproken van een betalingsachterstand van € 563,-- -. ABN AMRO dient daarom bij de harerzijds nog te nemen akte haar vordering te specificeren en duidelijk te maken hoe zij hoofdsom en rente heeft berekend. Zij zal dan –-voor het geval het hof tot het oordeel komt dat het rentewijzigingsbeding oneerlijk is -, tevens een berekening van haar vordering (hoofdsom en rente) in het geding dienen te brengen uitgaande van de overeengekomen rente van 8,9 procent per jaar.