ECLI:NL:GHAMS:2018:1014

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
200.149.943/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardebepaling van schaarse vliegtuigonderdelen en benoeming deskundige in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, betreft het een tussenarrest van 27 maart 2018 in een hoger beroep over de waardebepaling van schaarse vliegtuigonderdelen. De appellante, TMF AIRMARINE B.V., heeft een vordering ingesteld tegen HELLMANN WORLDWIDE LOGISTICS B.V. over de schadevergoeding voor vernietigde vliegtuigonderdelen. Het hof heeft eerder, op 23 februari 2016, een tussenarrest gewezen waarin partijen de gelegenheid kregen om aanvullende akten in te dienen. In het huidige arrest wordt de deskundigheid van A.J.A. Appeldoorn besproken, die is benoemd om de waarde van de onderdelen te bepalen. Het hof concludeert dat Appeldoorn over voldoende kennis beschikt om de waardering uit te voeren, ondanks dat hij niet alle specifieke kennis over het type vliegtuig heeft. Het hof benadrukt dat de marktwaarde van de onderdelen niet kan worden bepaald door simpelweg de inkoopwaarden op te tellen, maar dat er rekening moet worden gehouden met de verkoopwaarde van de partij als geheel, inclusief de schaarste van bepaalde onderdelen. De tijdshorizon voor de waardering wordt vastgesteld op 15 jaar vanaf de schadeveroorzakende gebeurtenis op 25 juli 2003. Het hof houdt de verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol van 24 april 2018 voor akte aan de zijde van beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.149.943/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/524140/HA ZA 12-1022
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 maart 2018
inzake
TMF AIRMARINE B.V.,
gevestigd te Rijnwoude,
appellante in het principaal appel,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. H.M. Punt te Amsterdam,
tegen:
HELLMANN WORLDWIDE LOGISTICS B.V.,gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.

1.Het verdere procesverloop

Partijen worden hierna wederom TMF en Hellmann genoemd.
Op 23 februari 2016 heeft het hof een tussenarrest gewezen, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld een akte te nemen over de door het hof genoemde onderwerpen.
Hierna heeft TMF een akte genomen.
Vervolgens heeft Hellmann een antwoordakte genomen.
Na daartoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld in verband met wijziging van de behandelende combinatie heeft appellante opnieuw pleidooi gevraagd. Partijen hebben de zaak op 16 januari 2018 wederom bepleit, TMF door mr. Punt voornoemd en mr R.A. Katee (advocaat te Rotterdam), Hellmann door mr. V.R. Pool en mr. T. Holsbrink (beiden advocaat te Rotterdam), steeds aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd.
Ten slotte is opnieuw arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest van 23 februari 2016 heeft het hof TMF gelegenheid gegeven bij akte te reageren op de aanvulling van vragen die Hellmann heeft voorgesteld aan de deskundige te stellen. TMF mocht ook reageren op het antwoord van A.J.A. Appeldoorn op de hem door het hof te stellen vragen over zijn deskundigheid. Op dat laatste punt mocht Hellmann bij antwoordakte reageren.
Appeldoorn deskundig?
2.2
Bij griffiersbrief van 23 februari 2016 heeft het hof aan A.J.A. Appeldoorn geschreven:
1. Beschikt u over voldoende kennis om vliegtuigonderdelen te waarderen, gelet op het feit dat u gespecialiseerd bent in de handel van vliegtuigonderdelen?
2. Beschikt u over voldoende kennis ter zake het type vliegtuig McDonell Douglas F15 straaljager?
Daarop heeft Appeldoorn bij brief van 8 maart 2016 gereageerd. Op vraag 1 heeft hij geantwoord: “Om succesvol te kunnen handelen is het noodzakelijk om continue goed op de hoogte te zijn van de markt”. Voor zijn marktinformatie verwijst hij naar websites die de markt monitoren en naar zijn netwerk van deskundigen. Hij sluit af met de opmerking: "Een van onze activiteiten is het beoordelen van assets voor een aantal investeerders in de luchtvaart.” Op vraag 2 heeft hij (samengevat) geantwoord dat met het type F-15 niet door Europese luchtmachten wordt gevlogen, dat hij geen specifieke kennis heeft van dit vliegtuigtype maar in zijn netwerk wel de nodige kennis zal kunnen verwerven om het onderzoek succesvol en accuraat uit te kunnen voeren en, tot slot, dat die kennis slechts een [van de] aspecten is die nodig zou kunnen zijn om dit onderzoek te kunnen verrichten.
2.3
TMF meent dat uit de door Appeldoorn gegeven antwoorden volgt dat hij erkent dat hij niet over de juiste deskundigheid beschikt; zij concludeert dat Appeldoorn noch over de kennis van de desbetreffende vliegtuigonderdelen beschikt, noch over kennis van waarderen. Het hof volgt haar daarin niet. Anders dan TMF leest het hof in het antwoord van Appeldoorn op vraag 1 een toelichting waarom hij als handelaar over de nodige kennis beschikt om vliegtuigonderdelen te kunnen waarderen (die kennis haalt hij van websites en uit een netwerk van deskundigen), alsmede een toevoeging waaruit volgt dat hij vaker waarderingsactiviteiten uitvoert. Daaruit volgt juist dat hij zichzelf voldoende deskundig acht voor de onderhavige vraagstukken. Wat het antwoord op vraag 2 betreft erkent Appeldoorn inderdaad over bepaalde kennis niet te beschikken. Dat volstaat voor het hof echter niet om te oordelen dat Appeldoorn ongeschikt is om in de onderhavige zaak adequaat te kunnen rapporteren, nu hij tegelijkertijd vermeldt die kennis wel te kunnen verwerven en het bovendien slechts een van de voor het onderzoek benodigde aspecten betreft. In dat verband wordt erop gewezen dat (anders dan TMF uit de vraagstelling van het hof afleidt) van de deskundige niet wordt verlangd dat hij alle eventueel voor het onderzoek benodigde kennis zelf in huis heeft, zonder van externe bronnen (van welke aard dan ook) gebruik te hoeven maken. Door TMF is bij gelegenheid van het pleidooi erkend dat ook de deskundigen die zij op het oog had van zowel interne áls externe databases gebruik maken, zodat dit gegeven op zichzelf niet aan de benoeming van Appeldoorn in de weg staat. Wel dient Appeldoorn als deskundige, bij het geven van inzicht in de wijze waarop hij tot zijn oordeel is gekomen, de door hem gebruikte bronnen te specificeren, te meer waar hij zich op informatie afkomstig van andere door hem geraadpleegde deskundigen baseert. Appeldoorn is, ten slotte, geen deskundige van de American Society of Appraisers, maar dat acht het hof ook niet geboden. Er hoeft in dit geval geen waardering plaats te vinden volgens een Amerikaanse waarderingsstandaard en feiten of omstandigheden waaruit volgt dat slechts een bij die organisatie aangesloten valuator geschikt zou zijn de onderhavige waardering uit te voeren, zijn onvoldoende gesteld.
Het hof gaat er daarom vanuit dat Appeldoorn over de deskundigheid beschikt om het onderzoek in deze zaak uit te kunnen voeren.
waarderingsmaatstaf
2.4
TMF heeft erop gewezen dat nog altijd niet duidelijk is op welke wijze de waarde van de vernietigde vliegtuigonderdelen precies moet worden bepaald: de concept-vraagstelling van het hof spreekt over de waarde in het economisch verkeer, terwijl volgens haar de vervangingswaarde moet worden vastgesteld. Dat is volgens TMF niet hetzelfde: de vervangingswaarde is de inkoopwaarde, terwijl de waarde in het economisch verkeer de verkoopwaarde betreft. Volgens TMF heeft het hof in rov. 3.6 van het tussenarrest van 7 juli 2015 het uitgangspunt onderschreven dat het om de vervangingswaarde van de onderdelen gaat. Volgens Hellmann heeft het hof hierover reeds in andere zin beslist.
2.5
Bij het tussenarrest van 7 juli 2015 is in rov. 3.6 overwogen dat het uitgangspunt is dat TMF zoveel als mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis van 25 juli 2003 achterwege was gebleven, waarbij in de rede ligt om uit te gaan van de waarde in het economisch verkeer (de marktwaarde) van de onderdelen ten tijde van de vernietiging daarvan. Ook de in dat arrest geformuleerde concept-vraag onder 1 rept van de waarde in het economisch verkeer. Ter verduidelijking van die oordelen merkt het hof op dat met die termen niet wordt gedoeld op de vervangingswaarde en dat het betoog van TMF, zoals herhaald in het pleidooi van 16 januari 2018, daarom ook niet wordt gevolgd. Ter toelichting dient het volgende.
2.5.1
Het gaat in dit geval om de waardering van een bijzondere partij onderdelen van TMF die bestaat uit speciale, relatief schaarse althans incourante vliegtuigonderdelen van (met name) een specifiek militair toestel, namelijk een McDonnell Douglas F-15 straaljager. Het hof roept in herinnering dat deze partij is samengesteld op basis van een overeenkomst uit 1993 tussen TMF en AlliedSignal, op grond waarvan TMF de beschikbaarheid van de betreffende onderdelen garandeerde gedurende een periode van maximaal twee jaar tegen tevoren vastgestelde prijzen. Zoals reeds in het arrest van 7 juli 2015 overwogen (rov. 2.6 - 2.12) was de waarde van de partij op basis van de in 1993 door de OEM gepubliceerde catalogusprijzen circa USD 1.180.000,=, bedroeg de totale verkoopprijs voor de partij aan AlliedSignal USD 700.986,= en heeft TMF de partij in de periode van 7 oktober 1993 - 13 januari 1994 zelf voor USD 468.158,32 gekocht. Een gedeelte van de partij is ingevolge de overeenkomst door TMF doorverkocht; de resterende 79 onderdelen, waarvoor de met AlliedSignal overeengekomen minimale verkoopprijs USD 558.107,76 bedroeg zijn door Hellmann opgeslagen. Toen in 1995 AlliedSignal de onderdelen niet meer wenste af te nemen mocht TMF ingevolge de met AlliedSignal gesloten vaststellingsovereenkomst de onderdelen behouden, tegen betaling door TMF van USD 184.739,47. In de periode 21 januari 1994 tot en met 25 juli 2003 heeft TMF slechts een gedeelte van de partij aan derden kunnen verkopen.
2.5.2
Het is in dit licht dat de vordering van TFM tot vergoeding van haar schade zal moeten worden beoordeeld. Dat brengt mee dat het optellen van de inkoopwaarden van alle onderdelen, temeer als daarbij zou moeten worden uitgegaan van de cataloguswaarde, in dit geval geen reëel beeld van de schade geeft. Daarvoor is redengevend enerzijds dat, mede als gevolg van het tijdsverloop, denkbaar is dat sommige onderdelen inmiddels niet of nauwelijks meer verkrijgbaar zijn, zodat de inkoopprijs daarvan zeer hoog ligt (er moet dan in wezen een nieuw onderdeel worden gefabriceerd), terwijl, anderzijds, het bepaald geen gegeven is dat alle onderdelen binnen een enigszins afzienbare termijn alsnog verkocht kunnen worden. Dat laatste (mogelijk aanmerkelijke) risico dient wel in de marktwaarde tot uitdrukking te komen. De benadering van TMF, die uitgaat van de som van inkoopwaarden, doet dat niet, omdat die aanpak uitgaat van de aanwezigheid van reële vraag naar alle vliegtuigonderdelen ten tijde van het verlies. Een dergelijke benadering komt het hof bij de onderhavige partij niet realistisch voor. Ook als het om schaarse goederen gaat, waarvan de waarde op termijn eerder stijgt dan afneemt (zoals TMF tijdens het pleidooi heeft aangevoerd), kan niet zonder meer ervan worden uitgegaan dat alle onderdelen binnen een daarvoor te stellen redelijke termijn wel voor een goede prijs zullen worden verkocht. In dit geval de marktwaarde gelijk te stellen aan de inkoopwaarde van de individuele onderdelen zou, anders dan bij een reguliere handelsvoorraad (waarbij de inkoopwaarde normaal gesproken tientallen procenten lager ligt dan de verkoopwaarde, zie bijv. conclusie [X] , ECLI:NL:PHR:249) een substantiële vertekening van de werkelijke marktwaarde kunnen meebrengen, ten gunste van TMF. Daartoe dient het schadevergoedingsrecht niet.
2.5.3
Het gaat bij de marktwaarde van de onderhavige partij daarom niet om de optelling van de inkoopwaarden van de individuele onderdelen, maar om de (verkoop)waarde van de partij als geheel, waarbij zowel rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat bepaalde onderdelen vanwege hun schaarste tegen een goede prijs kunnen worden verkocht, als met het risico dat bepaalde onderdelen in het geheel niet verkoopbaar blijken te zijn. Het komt het hof redelijk voor hierbij een tijdshorizon te hanteren van 15 jaar vanaf het tijdstip waarop de schade optrad, zijnde 25 juli 2003.
vragen aan de deskundige
2.6
TMF heeft bezwaar tegen de aanvulling van vragen van Hellmann. Volgens haar betreffen deze nadere vragen de staat van de onderdelen, terwijl reeds is beslist dat de deskundige er vanuit dient te gaan dat de onderdelen in goede staat zijn. Verder wordt met de vragen vooruitgelopen op het uit te brengen deskundigenrapport en zijn deze onvoldoende neutraal. Volgens TMF mag een deskundige voldoende onderlegd worden verondersteld om op basis van de hem ter beschikking gestelde documentatie (de JAA Form One documenten en de
overhaulinformatie) tot een waardering te komen en daarbij inzicht te geven in de methode en veronderstellingen die tot deze waarde hebben geleid. Na het concept deskundigenbericht kan Hellmann de deskundige nog vragen stellen over de veronderstellingen die aan het rapport ten grondslag liggen, aldus TMF. Hellmann heeft op haar beurt, samengevat, aangevoerd dat zij slechts concretisering en verduidelijking heeft beoogd.
2.7
In het betoog van TMF zoals nader toegelicht tijdens het pleidooi ziet het hof aanleiding om in zoverre terug te komen van het voornemen in rov. 2.10 van het tussenarrest van 23 februari 2016 om de aanvullingen van Hellmann op de vraag van het hof over te nemen, dat uitsluitend
de aspectendie worden genoemd onder 3.6 van Hellmanns akte van 27 oktober 2015 bij de vraagstelling zullen worden overgenomen. Niettemin staat het Hellmann uiteraard vrij om te zijner tijd in haar reactie op het concept deskundigenbericht haar vragen alsnog aan de deskundige te stellen.
documenten voor de deskundige
2.8
Overeenkomstig hetgeen ter zitting met partijen is afgesproken zal TMF de deskundige de volgende documenten verstrekken (waarbij het hof, slechts ter voorkoming van doublures, hierna soms andere documenten zal noemen dan die welke onder 25 van de pleitnota van TMF zijn vermeld): de tussenarresten van dit hof, het overzicht van de vernietigde onderdelen (productie 6 van TMF bij memorie van grieven), de daarbij behorende documentatie, waaronder de JAA Form One documenten en inkoopfacturen (productie 16 inleidende dagvaarding, attachment 3 bij Productie 1 bij conclusie van antwoord van Hellmann), en de overhaul documentatie en facturen van Hot Section Technologies Inc. en Wall Colmonoy Corporation (productie 9 van TMF bij memorie van grieven).
overig
2.9
Het hof is voornemens het voorschot van de deskundige te begroten op € 18.150,= (inclusief btw), zijnde het bedrag dat de deskundige bij brief van 15 maart 2018 desgevraagd aan het hof heeft laten weten. Beide partijen mogen zich gelijktijdig bij akte over de hoogte van dit bedrag uitlaten. Nu op TMF de bewijslast van haar stellingen rust, zal zij het vast te stellen voorschot moeten betalen.
2.1
Het hof ziet aanleiding tussentijds cassatieberoep van dit tussenarrest open te stellen.
2.11
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 24 april 2018 voor akte aan de zijde van TMF en Hellmann als bedoeld in rov. 2.9;
bepaalt dat van dit tussenarrest cassatieberoep kan worden ingesteld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs., C.C. Meijer, J.C.W. Rang en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2018.