In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de ontbinding van een maatschap tussen twee broers, [appellant] en [geïntimeerde], aan de orde is. De broers hebben samen een veehouderij en mestvergisterij geëxploiteerd, maar hun samenwerking is verstoord geraakt. In 2013 hebben zij besloten de onderneming te splitsen, maar de afspraken hierover zijn niet schriftelijk vastgelegd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat de maatschap per 1 januari 2013 is ontbonden en dat de waarde van het bedrijfsvermogen op die datum moet worden vastgesteld. [appellant] is het niet eens met deze beslissing en heeft in hoger beroep gevorderd dat de ontbinding per 16 december 2015 moet plaatsvinden, de datum van het eindvonnis, en dat hij recht heeft op een hogere vergoeding wegens overbedeling.
Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat de overeenkomst van 15 oktober 2012, waarin de splitsing werd besproken, zo moet worden uitgelegd dat de maatschap per 1 januari 2013 is ontbonden. Het hof heeft echter ook geoordeeld dat de peildatum voor de waardering van het bedrijfsvermogen niet 1 januari 2013 kan zijn, maar 26 oktober 2016, de datum waarop de onderneming daadwerkelijk is overgedragen aan [geïntimeerde]. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor uitlating door partijen over de benoeming van deskundigen voor de waardering van het maatschapsvermogen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.