In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Ontvanger van de Belastingdienst tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de verkoop van een kantoorpand dat in gemeenschap toebehoorde aan [geïntimeerde] en Aerop Vastgoed B.V. De opbrengst van de verkoop werd gebruikt om de hypotheekhouder, FGH Bank N.V., te voldoen, waarbij ook een borgtocht van Aerop voor een schuld aan FGH aan de orde is. De Ontvanger had executoriaal beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van Aerop in het pand. De centrale vraag is op welk bedrag van de overwaarde de Ontvanger aanspraak kan maken, gezien de borgtocht en de hypotheken die op het pand rusten.
De rechtbank had geoordeeld dat alleen de hypotheek van Aerop op haar onverdeelde helft in het pand tot zekerheid diende voor de borgtocht, en dat er na voldoening van de hypotheken niets resteerde voor de Ontvanger. De Ontvanger is in hoger beroep gekomen en heeft grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof overweegt dat de hypotheekrechten van FGH strekken tot zekerheid voor al hetgeen FGH van [geïntimeerde] en Aerop te vorderen heeft, inclusief de borgtocht. Het hof concludeert dat FGH verhaal kan nemen op het pand voor de helft van de overwaarde, tot een maximumbedrag van € 700.000,-.
Het hof verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling, waarbij partijen zich kunnen uitlaten over de gevolgen van deze overwegingen. De beslissing van de rechtbank wordt niet direct verworpen, maar de uitkomst van de zaak is nog niet definitief.