ECLI:NL:GHAMS:2017:981

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
200.186.105/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake gemeenschap en onroerend goed met executoriaal beslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Ontvanger van de Belastingdienst tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de verkoop van een kantoorpand dat in gemeenschap toebehoorde aan [geïntimeerde] en Aerop Vastgoed B.V. De opbrengst van de verkoop werd gebruikt om de hypotheekhouder, FGH Bank N.V., te voldoen, waarbij ook een borgtocht van Aerop voor een schuld aan FGH aan de orde is. De Ontvanger had executoriaal beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van Aerop in het pand. De centrale vraag is op welk bedrag van de overwaarde de Ontvanger aanspraak kan maken, gezien de borgtocht en de hypotheken die op het pand rusten.

De rechtbank had geoordeeld dat alleen de hypotheek van Aerop op haar onverdeelde helft in het pand tot zekerheid diende voor de borgtocht, en dat er na voldoening van de hypotheken niets resteerde voor de Ontvanger. De Ontvanger is in hoger beroep gekomen en heeft grieven ingediend tegen deze beslissing. Het hof overweegt dat de hypotheekrechten van FGH strekken tot zekerheid voor al hetgeen FGH van [geïntimeerde] en Aerop te vorderen heeft, inclusief de borgtocht. Het hof concludeert dat FGH verhaal kan nemen op het pand voor de helft van de overwaarde, tot een maximumbedrag van € 700.000,-.

Het hof verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling, waarbij partijen zich kunnen uitlaten over de gevolgen van deze overwegingen. De beslissing van de rechtbank wordt niet direct verworpen, maar de uitkomst van de zaak is nog niet definitief.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.186.105/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/583529/HA ZA 15-283
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van
inzake
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
appellant,
advocaat: mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.C. Bollekamp te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de Ontvanger en [geïntimeerde] genoemd.
De Ontvanger is bij dagvaarding van 3 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie tevens verweerder in reconventie en de Ontvanger als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Vervolgens is arrest gevraagd.
De Ontvanger heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen en de vordering van de Ontvanger zal toewijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van de Ontvanger in de kosten van het geding in hoger beroep.

2. Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2. de feiten vastgesteld die zij als vaststaand heeft aangenomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en zal derhalve ook het hof als vaststaand aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerde] en Aerop Vastgoed B.V. (hierna: Aerop) waren (ieder voor de onverdeelde helft) eigenaar van een kantoorpand aan de [adres] (hierna: het pand).
2.2
Bij notariële akte van 17 december 1993 hebben [geïntimeerde] en Aerop een eerste recht van hypotheek gevestigd op het pand ten gunste van FGH Bank N.V. (hierna: FGH) tot zekerheid van een lening van NLG 1.050.000,- en al hetgeen FGH overigens te vorderen had.
2.3
Bij notariële akte van 22 februari 1999 hebben [geïntimeerde] en Aerop een tweede recht van hypotheek gevestigd op het pand ten gunste van FGH tot een bedrag van NLG 960.000,-. De door de hypotheek verzekerde vorderingen zijn in de akte als volgt omschreven:

de hoofdsom en al hetgeen de bank van schuldenaar(hof: in de akte gedefinieerd als Aerop en [geïntimeerde] zowel tezamen als ieder afzonderlijk)
te vorderen heeft of te eniger tijd mocht hebben uit hoofde van (…) tegenwoordige en/of toekomstige borgtochten, dan wel uit welken anderen hoofde ook (…)”.
2.4
Op 16 januari 2012 heeft Aerop bij onderhandse akte ten gunste van FGH een borgtocht verstrekt voor vorderingen van FGH op Wico B.V. en Copo B.V. In deze akte is voor zover hier relevant vermeld:

Deze borgtocht is beperkt tot de helft van de overwaarde* van het registergoed aan de [adres] en tot een bedrag van maximaal € 700.000,--.
*Onder overwaarde wordt in deze verstaan een verkoopopbrengst minus hypothecaire schuld.
(…) FGH (…) verklaart vorenstaande borgtocht aan te nemen en verbindt zich hierbij jegens Aerop (…) om bij verzuim van Aerop (…) in de nakoming van diens verplichtingen uit hoofde van deze borgstelling geen gebruik te maken van haar recht van parate executie ten aanzien van de onroerende zaken aan de [adres] .
2.5
Op 1 oktober 2012 en op 27 oktober 2014 heeft de Ontvanger ten laste van Aerop executoriaal beslag gelegd op het onverdeelde aandeel van Aerop in het pand.
2.6
Het pand is onderhands verkocht en op 6 januari 2015 geleverd tegen een koopprijs van € 1.150.000,-, die onder de notaris is gestort. De notaris heeft aan FHG in totaal een bedrag van € 774.583,70 uitbetaald (€ 426.957,92 ter aflossing van de door de hypotheken gezekerde leningen, € 347.447,84 ter zake van de onder 2.4 vermelde borgstelling en een bedrag van € 177,94 aan rente). Na betaling van andere kosten resteerde een bedrag van € 347.992,32. De notaris heeft de helft van dit bedrag aan [geïntimeerde] uitbetaald en de andere helft (€ 173.996,16) is krachtens overeenkomst tussen partijen door de notaris in depot geplaatst in afwachting van - kort gezegd - een uitspraak in de onderhavige zaak.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd om de Ontvanger te gelasten de notaris schriftelijk opdracht te geven het depotbedrag uit te betalen aan [geïntimeerde] , met veroordeling van de Ontvanger in de kosten.
De Ontvanger heeft in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat het depotbedrag aan hem toekomt en [geïntimeerde] te veroordelen te dulden dat de notaris het depotbedrag aan hem uitkeert, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis samengevat geoordeeld dat alleen de door Aerop op haar onverdeelde helft in het pand gevestigde hypotheek tot zekerheid diende voor de borgtocht en dat FGH zich op dat gehele aandeel van Aerop in het pand heeft verhaald, zodat er (naar het hof verstaat) na voldoening van hetgeen FGH uit hoofde van de leningen en de borgtocht toekwam voor Aerop (en derhalve de Ontvanger) niets resteerde en het depotbedrag aan [geïntimeerde] toekomt. De rechtbank heeft in conventie de Ontvanger gelast de notaris opdracht te geven het depotbedrag aan [geïntimeerde] uit te betalen en de vordering in reconventie afgewezen. Tegen deze beslissing van de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de Ontvanger met 6 grieven op.
3.2
De grieven 1 en 4 komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat kort gezegd alleen de door Aerop op haar onverdeelde helft in het pand gevestigde hypotheek tot zekerheid diende voor de borgtocht. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.3
Het hof stelt voorop dat het bij de vaststelling van waartoe de met de notariële akten gevestigde hypotheekrechten tot zekerheid strekken, het aankomt op de in de desbetreffende akten tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de akten gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van die akten.
Blijkens de bewoordingen van de notariële akten strekken de door [geïntimeerde] en Aerop op het pand gevestigde hypotheekrechten tot zekerheid voor al hetgeen FGH van [geïntimeerde] en Aerop, zowel tezamen als afzonderlijk, te vorderen heeft of te eniger tijd mocht hebben (uit onder meer huidige en toekomstige borgtochten). Bezien in het licht van voormelde objectieve uitlegnorm moet deze bepaling aldus worden begrepen dat FGH voor hetgeen Aerop krachtens de overeenkomst van borgtocht aan haar verschuldigd is, verhaal kan nemen op het pand.
Het bedrag waarvoor FGH wat betreft de borgtocht verhaal op het pand kon nemen blijkt uit de overeenkomst van borgtocht, die overeenkomstig de Haviltex-maatstaf moet worden uitgelegd. Overeenkomstig deze uitleg kon FGH voor de helft van de overwaarde, zijnde de verkoopopbrengst minus de uit de geldleningen verschuldigde bedragen, tot een maximumbedrag van € 700.000,- op het pand verhaal nemen. Uit het voorgaande volgt dat de grieven terecht zijn voorgesteld. FGH kon, anders dan de rechtbank heeft overwogen, ter zake van hetgeen Aerop uit hoofde van de borgtocht aan haar was verschuldigd krachtens de ten gunste van haar verstrekte hypotheken verhaal nemen op de onverdeelde aandelen van [geïntimeerde] en Aerop in het pand. Het slagen van deze grieven leidt evenwel nog niet tot een afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] en een toewijzing van de (spiegelbeeldige) vordering van de Ontvanger. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.4
Omdat het pand aan Aerop en [geïntimeerde] gezamenlijk toebehoorde, was een gemeenschap aanwezig. Niet in geschil is dat de schuld aan FGH uit hoofde van de borgtocht alleen Aerop (en niet [geïntimeerde] ) aanging.
Na betaling van de aan FGH (uit de geldleningen en de borgtocht) verschuldigde bedragen en overige kosten resteerde een bedrag van € 347.992,32 ter verdeling. [geïntimeerde] en Aerop hebben, overeenkomstig hun aandelen in de onverdeelde gemeenschap, in beginsel ieder aanspraak op de helft van dit bedrag (derhalve ieder een bedrag van € 173.996,16). Op het aandeel van Aerop dient evenwel (ten gunste van [geïntimeerde] ) in mindering te worden gebracht de helft van de door de onverdeelde gemeenschap voldane schuld aan FHG uit hoofde van de borgtocht, die immers voor een bedrag van € 173.723,92 ten laste van het onverdeelde aandeel van [geïntimeerde] is voldaan (vgl. art. 3:184 BW). Deze uitkomst strookt ook met het bepaalde in art. 6:150 aanhef en onder b BW omdat een aan de gemeenschap toebehorend goed (het pand) voor de vordering van FGH verbonden was en de betaling ten laste van de gemeenschap ook daarom aan FGH is gedaan. Uit het voorgaande volgt dat Aerop (en derhalve de Ontvanger) nog slechts aanspraak kan maken op een bedrag van € 272,24 (€ 173.996,16 minus € 173.723,92).
3.5
Nu het tussen partijen gevoerde debat zich niet heeft uitgestrekt tot hetgeen hiervoor in r.o. 3.4 is overwogen ziet het hof aanleiding de zaak naar de rol te verwijzen zodat partijen (de Ontvanger eerst) zich hierover alsnog kunnen uitlaten.
3.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 18 april 2017 voor akte aan de zijde van de Ontvanger als in r.o. 3.5 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J Oranje, W.A.H. Melissen en A.H.W. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.