ECLI:NL:GHAMS:2017:925

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
23-003549-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, was beschuldigd van winkeldiefstal, gepleegd op 7 juli 2016 te Schiphol, waar hij een flesje drinken (Aloë Vera) en deodorant (merk Axe) had weggenomen, toebehorende aan Albert Heijn. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 februari 2017 heeft de verdachte blijk gegeven van inzicht in de kwalijke aard van zijn handelen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, die voorwaardelijk is opgelegd. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het feit dat de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de geldboete niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

parketnummer: 23-003549-16
datum uitspraak: 14 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-140774-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een flesje drinken (Aloë Vera) en/of deodorant (merk Axe), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn (vestiging [vestiging]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juli 2016 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een flesje drinken, Aloë Vera, en deodorant, merk Axe, toebehorende aan Albert Heijn, vestiging [vestiging].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 200,00.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om over te gaan tot schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf of maatregel, dan wel de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. De verdachte heeft er aldus blijk van gegeven het eigendomsrecht van het betreffende winkelbedrijf niet te respecteren. Dit is niet alleen een misdrijf dat overlast oplevert voor het winkelbedrijf zelf, maar ook overigens bijdraagt aan het ontstaan van schade en overlast, doordat winkelbedrijven het verlies van goederen als gevolg van diefstal veelal zullen doorberekenen in de verkoopprijs, terwijl ook aanzienlijke kosten zijn gemoeid met het treffen van maatregelen ter voorkoming van winkeldiefstallen.
Het hof heeft gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor
first offenders, zoals de verdachte, een geldboete van € 200,00 genoemd.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof er rekening mee dat de verdachte er op de terechtzitting in hoger beroep op authentiek overkomende wijze blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien en hier de verantwoordelijkheid voor te nemen. Verder lijkt hij zijn leven goed op orde te hebben. Hierin wordt aanleiding gezien de geldboete in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht het, anders dan de raadsvrouw, niet raadzaam aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen; dit zou in dit geval te zeer voorbij gaan aan de ernst van het bewezen feit.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. C.N. Dalebout en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2017.
[.............]
.