ECLI:NL:GHAMS:2017:922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
23-002683-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling met betrekking tot een gestolen boot en vordering van de benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft opzetheling van een boot, waarbij de verdachte wist dat de boot van diefstal afkomstig was. De politierechter had eerder op 8 juli 2016 een vonnis gewezen, waartegen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 februari 2017 heeft de verdachte verklaard de boot enkele dagen voor de politie-inval te hebben gekocht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, die door de verdediging gemotiveerd is betwist. De benadeelde partij had een schadevergoeding van € 1.819,00 gevorderd, maar het hof heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 400,00, omdat het causaal verband tussen de schade en het handelen van de verdachte niet volledig kon worden vastgesteld. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. Daarnaast heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-002683-16
datum uitspraak: 14 maart 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 8 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-099366-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
● aan het door de politierechter gebezigde bewijsmiddel genummerd I de zin toevoegt: “Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.”
en
● de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen genummerd III, IV en V terzijde stelt en vervangt door de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 28 februari 2017 heeft afgelegd, voor zover inhoudende: “U zegt mij dat mij wordt verweten dat ik een boot heb geheeld. Dat verwijt klopt wel. Ik heb de boot een paar dagen voordat de politie aan mijn deur kwam gekocht”.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Inhoud van de vordering
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.819,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat voor de beoordeling van een vordering van een benadeelde partij de civiele bewijsregels gelden. Het is aan de benadeelde partij om aan te tonen in welke staat de boot voorafgaand aan de diefstal was. De verdachte kan namelijk niet worden verplicht om kosten te vergoeden die gemaakt zijn om de boot in een betere toestand te brengen dan voorafgaand aan de diefstal het geval was. Daarnaast dient door de benadeelde partij te worden aangetoond dat er een causaal verband bestaat tussen de opgevoerde schade en het strafbare handelen van de verdachte, te weten de opzetheling van de boot. Het enkele feit dat de verdachte de boot onder zich had, is onvoldoende voor het aannemen van een causaal verband met alle schade, omdat de door de benadeelde partij genoemde apparatuur al uit de boot was verwijderd toen de verdachte de boot kocht. Tot slot is onvoldoende duidelijk in hoeverre de overgelegde offerte maatgevend is geweest voor de kosten van het herstel en in hoeverre de aanpassingen noodzakelijk zijn geweest.
De vordering is - samenvattend - te complex om te behandelen in de strafprocedure en de benadeelde partij dient daarin dus niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 400,00 en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het andere deel van de vordering.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft de boot van de benadeelde partij, waarvan hij tijdens het voorhanden krijgen wist dat deze van diefstal afkomstig was, overgeschilderd in een andere kleur. Het causaal verband tussen de opzetheling en de kosten van de benadeelde partij die verband houden met het opnieuw schuren en spuiten van de boot staat daarmee vast. Deze kosten waardeert het hof, schattenderwijs en mede op grond van de door de benadeelde partij overgelegde offerte, op € 665,00. Het hof brengt op dit bedrag (opnieuw schattenderwijs) een correctie van € 265,00 aan, omdat aannemelijk is dat de boot, na te zijn geschuurd en te zijn voorzien van een nieuwe laklaag, aan waarde heeft gewonnen ten opzichte van de toestand waarin de boot zich (blijkens de door de benadeelde partij bij e-mail van 14 april 2016 ingebrachte foto’s) vóór de diefstal bevond. Derhalve is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 400,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering, mede gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens de verdachte, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen; dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. C.N. Dalebout en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2017.
[...]