ECLI:NL:GHAMS:2017:855

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
200.193.347/01 en 200.193.347/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het ouderlijk gezag en een omgangsregeling voor de minderjarige is vastgesteld. De vrouw is op 17 juni 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 april 2016. De man heeft op zijn beurt verweer gevoerd tegen het schorsingsverzoek van de vrouw. Tijdens de zitting op 14 november 2016 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben van 2002 tot 2007 een relatie gehad en hebben samen een minderjarige, geboren in 2006. De man heeft ook drie kinderen uit andere relaties. In 2013 is er een omgangsregeling vastgesteld, maar de vrouw is van mening dat omgang niet mogelijk is zonder de benodigde hulpverlening. De man stelt dat de vrouw de omgang tegenhoudt en dat hij bereid is om het contact te herstellen.

Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat hulpverlening noodzakelijk is om de omgang tussen de man en de minderjarige op te starten. Het hof heeft bepaald dat het eerste contact onder begeleiding van het Ouder- en Kind team binnen een maand na de beschikking moet plaatsvinden. De beslissing over het gezag is pro forma aangehouden, in afwachting van de voortgang van de omgangsregeling. Het verzoek van de vrouw tot schorsing van de beschikking is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 14 maart 2017
Zaaknummers: 200.193.347/01 en 200.193.347/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/561484 / FA RK 14-1939
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verzoekster,
advocaat: mr. L. van Wassenberg te Amstelveen,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verweerder,
advocaat: mr. B. Beekman te Noordwijk.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 17 juni 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 april 2016 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/561484 / FA RK 14-1939. (zaaknummer 200.193.347/01) Zij heeft daarbij tevens een verzoek tot schorsing van de werking bestreden beschikking ingediend. (zaaknummer 200.193.347/02)
1.3.
De man heeft op 29 juli 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij verweer gevoerd tegen het schorsingsverzoek.
1.4.
De man en de vrouw hebben beiden op 4 november 2016 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaken zijn op 14 november 2016 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw S. Klay, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam, locatie Amsterdam (hierna: de raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2002 tot 2007 een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [de minderjarige] [in] 2006. De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.
De man heeft drie kinderen uit andere relaties, te weten [kind a] , geboren [in] 1994, [kind b] , geboren [in] 1997 en [kind c] , geboren [in] 2008. De vrouw heeft een kind uit een eerdere relatie, te weten [kind d] , geboren [in] 1999.
2.2.
Bij beschikking van 6 november 2013 is tussen de man en [de minderjarige] een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende – verkort weergegeven - dat [de minderjarige] bij de man verblijft eenmaal per vier weken van 13:00 uur tot 18:00 uur en eenmaal per vier weken van zaterdag na voetbal tot zondag 18:00 uur.
2.3.
Bij de stukken in het dossier bevindt zich een rapport van de raad van 5 november 2014.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, kort samengevat, op verzoek van de man bepaald dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Voorts is daarbij op het verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen, een zorgregeling vastgesteld aldus dat binnen drie maanden na het geven van de bestreden beschikking de zorgregeling wordt opgestart, waarbij het eerste omgangsmoment een uur zal duren en waarna de omgang stapsgewijs wordt opgebouwd met als doel dat [de minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school bij de man verblijft, hetgeen binnen een jaar na het eerste omgangsmoment dient te zijn gerealiseerd.
3.2.
In de zaak met zaaknummer 200.193.347/01 verzoekt de vrouw, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog het inleidend verzoek van de man af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3.4.
In de zaak met zaaknummer 200.193.347/02 verzoekt de vrouw de werking van de bestreden beschikking te schorsen.
3.5.
De man verzoekt het schorsingsverzoek af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.193.347/01:
4.1.
Tussen partijen is in geschil het ouderlijk gezag en de zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] . Eerst zal de zorgregeling en vervolgens het gezag worden besproken.
Zorgregeling
4.2.
De vrouw is van mening dat omgang tussen de man en [de minderjarige] niet aan de orde is zolang de benodigde hulpverlening niet is ingeschakeld. De raad heeft in zijn rapport geadviseerd dat, alvorens omgang tussen de man en [de minderjarige] kan plaatsvinden, ervoor dient te worden gezorgd dat, kort samengevat, de draagkracht bij [de minderjarige] is vergroot, dat de ouders op een constructieve manier met elkaar kunnen overleggen en dat er geen strijd meer is tussen de ouders. Daartoe is ondersteuning door hulpverlening noodzakelijk. Het is niet aan de vrouw te wijten dat de benodigde hulpverlening niet van de grond is gekomen. De vrouw heeft de cursus Triple P Family Transitions gevolgd en heeft voor [de minderjarige] een psycholoog ingeschakeld, te weten mevrouw Schellekens. Volgens mevrouw Schellekens is er bij [de minderjarige] geen sprake van problematiek waarvoor GGZ hulp nodig is. Onlangs is duidelijk geworden dat een individueel hulpverleningstraject kan worden gestart via de Opvoedpoli.
4.3.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw omgang tussen de man en [de minderjarige] tegenhoudt. Zij heeft alle voorstellen van de man om het contact met [de minderjarige] onder begeleiding op te bouwen, van de hand gewezen. De vrouw handelt alleen in haar eigen belang en gaat aan het belang van [de minderjarige] voorbij. Kinderpsycholoog mevrouw drs. J.E.M. Kinds-Nijs is bereid om herstel van het contact te ondersteunen.
4.4.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De vrouw gunt de man het door hem gewenste contact met [de minderjarige] . Het lukt echter niet de omgang op te starten. De vrouw verstrekt de man geen informatie over [de minderjarige] , waardoor het voor de man lastig is om [de minderjarige] te leren kennen en op hem aan te sluiten. Uit het onderzoek door de raad is gebleken dat gekeken moet worden naar de draagkracht van [de minderjarige] . Het opstarten van omgang zonder hulpverlening is niet aan de orde. De man gaat voorbij aan de angsten die [de minderjarige] laat zien. Er is hulpverlening nodig om herstel van het contact makkelijker te maken voor [de minderjarige] . De strijd tussen de ouders en het wederzijdse wantrouwen hebben invloed op [de minderjarige] en hij verkeert daardoor in onzekerheid. Die situatie moet doorbroken worden. [de minderjarige] moet weten waar hij aan toe is. Hulpverlening is nodig om de ouders op een neutrale wijze met elkaar te leren communiceren. De ouders zijn bereid om hulpverlening te aanvaarden. Wellicht kan het Ouder- en Kind team hulpverlening bieden. De vraag is of dit team voldoende expertise heeft. Indien dit onvoldoende is, dient vanuit jeugdbescherming hulpverlening te worden aangeboden. Voordat een beslissing over het gezag kan worden genomen, dient de hulpverlening te worden opgestart.
4.5.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De man heeft sinds november 2013 geen contact met [de minderjarige] . De raad heeft in zijn rapport laten weten hulpverlening voor [de minderjarige] en de ouders bij het opstarten van de omgangsregeling noodzakelijk te achten. De in te schakelen hulpverlening dient te zijn gericht op het vergroten van de draagkracht van [de minderjarige] en het verbeteren van de communicatie tussen de ouders. Partijen hebben zich in het najaar van 2015 gewend tot de Opvoedpoli. Hulpverlening door de Opvoedpoli in de vorm van “Kinderen uit de Knel” is echter niet van de grond gekomen bij gebrek aan aanmeldingen. De Opvoedpoli heeft op 6 april 2016 een individueel traject aangeboden. Dit aanbod is door de man afgewezen. De man heeft vervolgens een voorstel gedaan voor begeleide omgang door mevrouw Kinds. Dit voorstel is door de vrouw afgewezen. De vrouw heeft medio 2016 een voorstel gedaan voor begeleiding door het Ouder- en Kind team. Dit is door de man afgewezen, aangezien alsnog het individuele traject bij de Opvoedpoli zou worden gestart. De man heeft in het najaar van 2016 het traject bij de Opvoedpoli alsnog beëindigd.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat het contact tussen de man en [de minderjarige] onder begeleiding wordt hersteld en opgebouwd. Nu de ouders beiden ter zitting in hoger beroep hebben laten weten zich in het advies van de raad te kunnen vinden en het Ouder- en Kind team te zullen inschakelen, zal het hof bepalen dat het eerste contact tussen de man en [de minderjarige] onder begeleiding van het Ouder en Kind team binnen een maand na deze beschikking dient plaats te vinden. Vervolgens dient de omgangsregeling in overleg met het Ouder en Kind team te worden uitgebreid. Indien het Ouder- en Kind team zich onvoldoende toegerust acht om herstel van het contact tussen [de minderjarige] en de man te ondersteunen dan wel indien zij meent dat omgang onvoldoende van de grond komt, gaat het hof ervan uit dat zij partijen verwijst naar Jeugdbescherming Regio Amsterdam.
Het hof zal de beslissing pro forma aanhouden in afwachting van bericht van partijen omtrent het verloop van de herstelcontacten.
Gezag
4.6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte partijen gezamenlijk heeft belast met het gezag. Voor gezamenlijk gezag is nodig dat partijen met elkaar kunnen overleggen. Daartoe zijn zij niet in staat. De man heeft geen vertrouwen in de vrouw. Het risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders.
4.7.
De man stelt zich op het standpunt dat tussen partijen communicatie wel mogelijk is en dat dit nimmer een probleem is geweest. De man stelt zich constructief op. Partijen communiceren met elkaar middels e-mailberichten. De man betwist dat er een risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders.
4.8.
Gelet op het hiervoor onder 4.4. weergegeven advies van de raad en gegeven dat partijen hulpverlening zullen aanvaarden om de omgang tussen [de minderjarige] en de man op te starten, zal het hof de beslissing omtrent het gezag pro forma aanhouden.
In de zaak met zaaknummer 200.193.347/02:
4.9.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking dient te worden afgewezen.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.193.347/01:
bepaalt dat een eerste door het Ouder en Kind team begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] binnen een maand na deze beschikking dient plaats te vinden;
houdt de zaak
pro formaaan tot zondag 16 juli 2017;
verzoekt partijen zich uiterlijk twee weken voor die datum uit te laten over het verloop van de omgangsregeling en de gewenste voortzetting van de onderhavige procedure;
beveelt de oproeping van partijen en de raad tegen een nadien nader te bepalen datum;
In de zaak met zaaknummer 200.193.347/02:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. C.M.J. Peters en mr. I.M. Dölle in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2017.