3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) Partijen hebben op 26 februari 2010, de datum waarop zij de (tweede) offerte van [geïntimeerde] hebben ondertekend, een overeenkomst gesloten op basis waarvan [geïntimeerde] als aannemer de verbouwing van de woning van [appellant] te [woonplaats a] heeft gerealiseerd volgens de door [appellant] ontwikkelde PIAF-methode (verder: de overeenkomst).
( b) In september 2010 is lekkage geconstateerd. Vanaf 21 september 2010 hebben partijen elkaar diverse e-mails en brieven gestuurd die verband houden met de geconstateerde lekkages en het verhelpen daarvan.
( c) [geïntimeerde] heeft [appellant] op 20 juli 2011 een proces-verbaal van oplevering van 11 juli 2011 gestuurd met enkele opleverpunten en de overeengekomen oplossingen daarvoor. [appellant] heeft de juistheid van dat proces-verbaal bij e-mail van 22 juli 2011 bevestigd.
( d) [appellant] heeft vervolgens, onder meer per e-mail van (eveneens) 22 juli 2011, wederom geklaagd over de lekkage.
( e) [appellant] heeft [geïntimeerde] op 13 februari 2013 een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“(…) Je gaf aan op zéér korte termijn een grondige opname te doen om vervolgens een afspraak te maken om de oplossing door te spreken en uit te voeren. Ondertussen zijn we een maand verder en is het stil gebleven. Dit is bepaald niet mijn idee van een zeer korte termijn. Mede gelet op het lang slepende karakter en het feit dat ik er elke keer achteraan moet blijven gaan, wil ik nu binnen 2 weken duidelijkheid omtrent de oplossing en een planning van de werkzaamheden. Wordt de termijn niet gehaald dan zal ik een andere aannemer inschakelen om de lekkage en de vervolgschade van de lekkages op te lossen. En alle kosten zal ik verhalen op [geïntimeerde] . Maar ik neem aan dat dit niet nodig zal zijn? (…)”
( f) [appellant] heeft [geïntimeerde] per brief van 14 september 2013 gesommeerd aansprakelijkheid te erkennen voor onder meer de lekkage en deze te herstellen. [geïntimeerde] heeft [appellant] per brief van 18 oktober 2013 laten weten elke aansprakelijkheid van de hand te wijzen.
( g) In dit geding vorderde en vordert [appellant] van [geïntimeerde] , voor zover in hoger beroep van belang en afgezien van de kostenveroordeling:
I. partiële ontbinding van de overeenkomst in die zin dat [appellant] niet meer gehouden is [geïntimeerde] toe te staan deugdelijke herstelwerkzaamheden uit te voeren, alsmede veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de door [appellant] geleden schade, op te maken bij staat, met rente en
II veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 832,54 ter vergoeding van de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, met rente.
Na verweer van [geïntimeerde] heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis de vorderingen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld, daartoe oordelend, kort gezegd, dat de vorderingen ingevolge art. 7:761 lid 1 BW zijn verjaard.