Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
De woning is naar mij is medegedeeld gefinancierd door vader. (…) Er is geen schriftelijke geldlening opgemaakt tussen vader en zoon. Er is wel een mondelinge afspraak dat over de lening, zoals het nu staat, 2,5% rente verschuldigd is, welke vader jaarlijks kwijtscheldt. (…) Het klopt dat er in 2009 toen er aangifte werd gedaan € 4,556,- zijnde 2,5% over de schuld door cliënt als hypotheekrente (…) is afgetrokken (…)
Cliënt heeft de woning van Woonstichting Rochdale gekocht op 14 december 2005 tegen een koopsom van € 267.612,-, aldus blijkt uit het kadaster. Op 21 december 2006 is de woning aan hem geleverd en vanaf die datum is hij dus eigenaar geworden van de woning. Per 21 december 2006 is hij derhalve een hoofdsom van € 267.612,- verschuldigd aan vader.(…)
Client en vader zijn de geldlening overeengekomen onder nader overeen te komen voorwaarden. Daarbij zijn zij wel op voorhand overeengekomen dat geldlening van vader aan cliënt in ieder geval bij verkoop van de woning afgelost dient te worden uit de verkoopopbrengst. Van een terugbetalingsverplichting is dan ook wel degelijk sprake. (…)
Op 23 maart jl voerden wij een bespreking op mijn kantoor, in bijzijn van mr. Fellinger – uw advocaat – en mr. B.J. van Dijen, mijn kantoorgenoot, u wel bekend. (…) Met betrekking tot uw zoon heeft u aangegeven dat er een vordering van u op uw zoon zou bestaan. Deze vordering zou onder andere zijn omschreven in het door het OM gelegde beslag en heeft betrekking op een door u op naam van uw zoon aangekocht huis. Hierdoor verzoek ik u de betreffende vordering nader te duiden opdat de aard en omvang daarvan kan worden vastgesteld. Mogelijk bestaat er aanleiding om een eventuele vordering van uw zoon op u (uit hoofde van de erfrecht situatie) met deze vordering te verrekenen.”
Zoals 15 augustus jl. telefonisch afgesproken, stuur ik u hierbij enige mij ter beschikking staande gegevens over door [senior] gedane betalingen ten behoeve van zijn zoon (…)
3.Beoordeling
De heer [appellant] heeft mij verzocht om namens hem uw vragen te beantwoorden.”) de belastingdienst als volgt bericht: “
De 23 TR ZL Porsche was inderdaad van cliënt.” Bij brief van 30 maart 2011 heeft de kantoorgenoot/stagiair van mr. N.B.M. Vink, mr. S. Vink, de belastingdienst als volgt bericht: “
De betaling van de Porsche door vader hebben vader en cliënt aangemerkt als een geldlening van vader aan cliënt. Dit is ook de reden dat geen aangifte schenkingsrecht is gedaan.” Als onbetwist staat ten slotte ook vast dat door [appellant] inderdaad geen aangifte schenkingsrecht was gedaan. Het hof concludeert hieruit dat de betaling van de Porsche door [senior] ten behoeve van [appellant] dienovereenkomstig aangemerkt moet worden als een lening. Het uitvoerig betoog van [appellant] dat de curator geen beroep zou mogen doen op deze correspondentie tussen de toenmalige advocaat/belastingkunde van [appellant] en de fiscus gaat niet op. Deze correspondentie, die door de curator in het geding is gebracht en waarvan de authenticiteit niet is betwist, strekt in deze procedure tot bewijs. De stelling van de curator dat deze lening een bedrag van € 96.000,- bedraagt is niet, althans niet gemotiveerd betwist, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Aan het voorgaande doet evenmin af de stelling van [appellant] dat de fiscus later het standpunt heeft ingenomen dat de betaling van de Porsche door [senior] ten behoeve [appellant] gekenmerkt moet worden als een schenking. In deze civiele procedure gaat het immers niet om de fiscale duiding, maar om de vraag of de curator geslaagd is in het bewijs van zijn stelling dat het betrokken bedrag aan [appellant] in burgerrechtelijke zin is geleend, op grond waarvan de curator terugbetaling kan vorderen. Daartoe is de curator naar het oordeel van het hof geslaagd, waarvoor het hof de erkenning door [appellant] zelf bij monde van zijn advocaat en zijn eigen gedraging, het nalaten van een aangifte schenkingsrechten, doorslaggevend acht. De stelling dat [senior] de auto voor [appellant] zou hebben betaald teneinde te voldoen aan morele verplichtingen verwerpt het hof omdat daarvoor onvoldoende is gesteld.
Logisch ook, omdat dan zodanige vordering toevalt aan [appellant] middels erfrecht, zoals ook geldt voor zijn zuster” (alinea 110 memorie van grieven), allereerst omdat deze stelling zich slecht verdraagt met zijn uitdrukkelijke primaire stelling dat juist geen lening was overeengekomen, vervolgens omdat deze stelling zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet direct logisch voorkomt en ten slotte omdat deze stelling door niets wordt geschraagd.
De woning is naar mij is medegedeeld begin midden 2007 in gebruik genomen als eigen woning” (...)
De woning is naar mij is medegedeeld gefinancierd door vader. (…) Er is geen schriftelijke geldlening opgemaakt tussen vader en zoon. Er is wel een mondelinge afspraak dat over de lening, zoals het nu staat, 2,5% rente verschuldigd is, welke vader jaarlijks kwijtscheldt. (…) Het klopt dat er in 2009 toen er aangifte werd gedaan € 4,556,- zijnde 2,5% over de schuld door cliënt als hypotheekrente (…) is afgetrokken” Bij brief van 30 maart 2011 heeft de kantoorgenoot/stagiair van mr. N.B.M. Vink, mr. S. Vink, de belastingdienst bericht “
Cliënt heeft de woning van Woonstichting Rochdale gekocht op 14 december 2005 tegen een koopsom van € 267.612,-, aldus blijkt uit het kadaster. Op 21 december 2006 is de woning aan hem geleverd en vanaf die datum is hij dus eigenaar geworden van de woning. Per 21 december 2006 is hij derhalve een hoofdsom van € 267.612,- verschuldigd aan vader.(…)
Client en vader zijn de geldlening overeengekomen onder nader overeen te komen voorwaarden. Daarbij zijn zij wel op voorhand overeengekomen dat geldlening van vader aan cliënt in ieder geval bij verkoop van de woning afgelost dient te worden uit de verkoopopbrengst. Van een terugbetalingsverplichting is dan ook wel degelijk sprake.”Als onbetwist staat ten slotte ook vast dat [appellant] inderdaad bij zijn aangifte inkomstenbelasting de rente heeft afgetrokken. Het hof concludeert hieruit dat de betaling van het appartement door [senior] ten behoeve van [appellant] dienovereenkomstig aangemerkt moet worden als een lening. Hetgeen [appellant] ook in dit verband heeft aangevoerd over het door de curator zich niet mogen beroepen op deze correspondentie met de fiscus, het latere standpunt van de fiscus en het door [M.] voldoen aan morele verplichtingen gaat om de hiervoor gegeven redenen ook hier niet op.
GIRO (…) [M.][naar het hof aanneemt [appellant] ]
Betreft: Spoedoverboeking te behoeve van koophuis.” Daartegenover heeft [appellant] gesteld dat deze betaling aan hem gedaan is toen het appartement nog eigendom was van Woonstichting Rochdale en [senior] daar nog als bestuurder woonde. Deze betaling was bedoeld voor [senior] , aldus [appellant] . Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, acht het hof dit geen voldoende gemotiveerde betwisting, omdat het niet verklaart waarom die betaling naar zijn girorekening is overgemaakt, zodat het hof ook dit bedrag toerekent aan de betaling van het appartement ten behoeve van (in ieder geval uiteindelijk) [appellant] en aldus aan de lening. Het totaalbedrag van deze lening bedraagt derhalve € 287.852,-.