Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
zegt dat dit haar woning is en dat zij op de zolderetage een B&B heeft. Ik vraag haar of wij binnen mogen komen om de woning te bekijken. De vrouw (…) vraagt ons (…) om binnen te komen. (…) Vanuit de woonkamer zie ik een slaapkamer met een beslapen tweepersoonsbed. (…) De vrouw zegt (…) dat alle spullen van haar zijn. Ik vraag de vrouw of zij ons de zolderetage wil laten zien, waar zij de B&B heeft. De vrouw zegt dat dit goed is (…). De vrouw opent de deur en (…) en ik lopen naar binnen (…) Ik kijk in het dossier naar de foto’s, die van [naam] op internet staan, en zie dat deze overeenkomen met de inrichting van de zolderetage. (…) Ik vraag mevrouw [geïntimeerde] of zij de B&B gemeld heeft bij het stadsdeel Zuid. Mevrouw [geïntimeerde] vertelt dat zij dit, naar aanleiding van het eerdere onderzoek in oktober 2014, inderdaad gedaan heeft en dat zij ook toeristenbelasting betaalt. (…)
3.Beoordeling
grief 2 in principaal appelbestrijdt Valerius het oordeel van de kantonrechter dat niet voorshands aannemelijk is dat [geïntimeerde] de woningen in strijd met de huurovereenkomsten heeft gebruikt. Valerius voert daartoe aan dat rechtsgeldige toestemmingsverklaringen voor het gebruik voor shortstay en als bed-and-breakfast ontbreken en dat [geïntimeerde] aldus het gehuurde in strijd met de woonbestemming gebruikt. Ter onderbouwing daarvan heeft Valerius gesteld dat deze toestemming niet aan [geïntimeerde] is gegeven, waarbij is verwezen naar een schriftelijke verklaring van [B] , de bestuurder van Overtoom Exploitatie, die daarin stelt in het geheel niet bekend te zijn met de door [geïntimeerde] in het geding gebrachte toestemmingsverklaringen. Die toestemmingsverklaringen zijn volgens Valerius bovendien ondertekend door [C] , die niet bevoegd en niet gemachtigd was Overtoom Exploitatie te vertegenwoordigen, te meer niet vanwege de verstrekkende inhoud van de toestemming.
grief 3 in principaal appelbestrijdt Valerius - naar het hof begrijpt - het oordeel van de kantonrechter dat als de (voorgenomen) besluiten na het bezwaar en beroep in stand zouden blijven, dat nog niet hoeft te betekenen dat [geïntimeerde] zonder meer in strijd heeft gehandeld met de huurovereenkomsten. Valerius heeft daarbij verwezen naar artikel 1.1 AB waarin de plicht tot het naleven van van overheidswege geldende regelgeving is opgenomen. Met
grief 1 in principaal appelbestrijdt Valerius het oordeel van de kantonrechter dat het stelselmatig te laat betalen van de huur per woning onvoldoende grond oplevert om voorshands te oordelen dat de huurovereenkomsten in een bodemprocedure zullen worden ontbonden. Met
grief 2 in incidenteel appelbestrijdt [geïntimeerde] dat de huur stelselmatig niet op tijd is betaald.
U heeft mij uw woongedeelte op de derde etage laten zien en de bed-and-breakfast op de vierde etage.” In antwoord op de vraag van [geïntimeerde] waarom in het conceptbesluit van de gemeente dan staat vermeld dat zij [adres 4] en [adres 5] aan toeristen verhuurt, heeft [A] in dat gesprek geantwoord: “
Ik weet ook niet waar ze dat op gebaseerd hebben.” Een en ander wordt bevestigd door de als productie 12 bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg overgelegde geluidsopname, welke zich in het procesdossier bevindt. Uit het voorgaande maakt het hof voorshands op dat [geïntimeerde] woont in [adres 4] en bij de gemeente heeft gemeld dat zij daar (bedoeld wordt kennelijk: in [adres 5] ) een bed-and-breakfast exploiteert. Dat enkele door Valerius overgelegde verklaringen van toeristen aanwijzingen bieden dat zij mogelijk in [adres 4] hebben geslapen, maakt dat oordeel niet anders. Dit betekent dat [geïntimeerde] in die zin niet (zodanig) tekortschiet in haar verplichtingen onder de huurovereenkomsten voor [adres 4] en [adres 5] dat ontbinding en vooruitlopend daarop ontruiming gerechtvaardigd is.
grief 1 in incidenteel appelbestrijdt [geïntimeerde] het oordeel van de kantonrechter dat over 2015 nog een bedrag van € 654,85 aan huur openstaat. Het hof zal aan de beoordeling daarvan voorbij gaan, omdat die grief niet is gericht op vernietiging van het dictum van het bestreden vonnis en deze kwestie ook overigens voor de beoordeling in hoger beroep niet van belang is.
grief 3 in incidenteel appelbestrijdt [geïntimeerde] het oordeel van de kantonrechter dat de proceskosten dienen te worden gecompenseerd in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen. Gelet op het feit dat beide partijen in principaal appel deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van het geding in principaal appel compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal om die reden de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg in stand laten. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in incidenteel appel.