ECLI:NL:GHAMS:2017:749

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.197.802/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring in huurprijs geschil

In deze zaak gaat het om een incidentele vordering van WE Real Estate Management B.V. (WE) tot het alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een beschikking van de kantonrechter. De kantonrechter had op 9 juni 2016 een beslissing genomen in een geschil tussen WE en de Stichting tot Behoud van Monumenten van Laurentius en Petronella (de Stichting) over de herziening van de huurprijs van een winkelruimte. De Stichting had verzocht om de goedkeuring van bepaalde bepalingen in de huurovereenkomst, maar dit verzoek was door de kantonrechter afgewezen. WE had in hoger beroep beroep ingesteld tegen deze beschikking en de Stichting had een incidenteel verzoek ingediend om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft het verzoek van de Stichting afgewezen, omdat de goedkeuring aan de bepalingen in de huurovereenkomst een declaratoire uitspraak inhoudt die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Het hof oordeelde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren die een uitvoerbaar bij voorraad verklaring rechtvaardigen. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak. De behandeling van de hoofdzaak is gepland op 16 maart 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.197.802/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 4905587 EA VERZ 16-307
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 maart 2017
inzake
WE Real Estate Management B.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. H. Ferment te ’s-Gravenhage,
tegen
STICHTING TOT BEHOUD VAN MONUMENTEN VAN LAURENTIUS EN PETRONELLA,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verzoekster in het incident,
advocaat: mr. I.E. Hofhuis te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna WE en de Stichting genoemd.
WE is bij beroepschrift van 26 augustus 2016, met producties, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de kantonrechter) van 9 juni 2016 die onder bovengenoemd zaaknummer is gegeven tussen de Stichting als verzoekster en WE als verweerster.
De Stichting heeft op 20 september 2016 een incidenteel verzoek ingediend.
WE heeft op 4 oktober 2016 een verweerschrift ingediend in het incident.
Voorts heeft de Stichting op 12 oktober 2016 een verweerschrift in de hoofdzaak, met producties, ingediend, tevens houdende incidenteel beroep.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- een brief van 14 december 2016 van de zijde van de Stichting, inhoudende een wijziging van het incidentele verzoek;
- een brief van 20 december 2016 van de zijde van WE, inhoudende een bezwaar tegen de verzochte wijziging;
- een brief van 4 januari 2017 van de zijde van de Stichting, inhoudende een reactie op voormeld bezwaar.
Vervolgens is uitspraak bepaald in het incident.
De Stichting heeft in het incident verzocht de bestreden beschikking van de kantonrechter alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zulks met veroordeling van WE in de kosten van het incident. Bij brief van 14 december 2016 heeft de Stichting verzocht het incidentele verzoek aan te merken als een verzoek als bedoeld in artikel 1.2.1.1 tot en met 1.2.1.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handel- en insolventiezaken gerechtshoven.
WE heeft in het incident geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring en heeft bezwaar gemaakt tegen de “conversie” van het incidentele verzoek.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak, kort samengevat en voor zover in het incident van belang, om het volgende. WE huurt een winkelruimte van de Stichting. Over de herziening van de huurprijs is tussen partijen een geschil ontstaan. Artikel 9.7 van de huurovereenkomst bepaalt dat de huurprijs moet worden herzien op basis van een bindend advies van drie deskundigen en dat de huurprijs moet worden aangepast aan de markt van vergelijkbare panden. Volgens WE moet hierbij rekening worden gehouden met de in artikel 7:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW), in het bijzonder lid 2 van dit artikel, genoemde referentieperiode van vijf jaar. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op het subsidiaire verzoek van de Stichting de bedingen in artikel 9.7 van de huurovereenkomst goedgekeurd en het overige door de Stichting verzochte afgewezen. Op de door de Stichting gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis is niet beslist. De Stichting heeft daarop een incidenteel verzoek ingediend bij het hof en bovendien aan de kantonrechter verzocht de beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dit verzoek is door de kantonrechter bij beschikking van 8 november 2016 (bijlage bij de brief van 20 december 2016 van de zijde van WE) waar het betreft de goedkeuring afgewezen en waar het betreft de proceskostenveroordeling toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe in die beschikking het volgende overwogen.
“De verleende goedkeuring zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard nu deze beslissing zich naar zijn aard daartoe niet leent.” en “
Omstandigheden die in de onderhavige zaak een uitvoerbaar bij voorraad verklaring rechtvaardigen zijn onvoldoende gebleken”.
2.2.
Het door de Stichting ingediende incidentele verzoek ziet op uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking van 9 juni 2016, zulks, gelet op de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van die beschikking waar het betreft de kostenveroordeling bij de beschikking van 8 november 2016, nog slechts met betrekking tot de gegeven goedkeuring van artikel 9.7 van de huurovereenkomst. De uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking waar het betreft die goedkeuring is alsnog gemotiveerd afgewezen bij voormelde beschikking van 8 november 2016. Het hof zal het verzoek eveneens afwijzen omdat de in de bestreden beschikking van 9 juni 2016 aan artikel 9.7 van de huurovereenkomst gegeven goedkeuring een declaratoire uitspraak inhoudt, die – bij gebreke van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen – naar zijn aard niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. Hetgeen de Stichting daaromtrent verder heeft aangevoerd, maakt dit niet anders, net zo min als een beroep op artikel 1.2.1.1 tot en met 1.2.1.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven.
2.3.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat het incidentele verzoek van de Stichting zal worden afgewezen.
overige beslissingen
2.4.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de eindbeschikking in de hoofdzaak.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst het verzoek van de Stichting af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de eindbeschikking in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat op 16 maart 2017 om 11.15 uur de behandeling van de hoofdzaak zal plaatsvinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en C.C. Meijer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.