ECLI:NL:GHAMS:2017:744

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
200.189.032/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verplichting tot te koop aanbieden en medewerking aan levering van het Vivaldicomplex

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ROOMS KATHOLIEKE STICHTING ‘HUIZE BUITENVELDERT II’ tegen STICHTING WOONZORG NEDERLAND. De zaak betreft de verplichting van Woonzorg om het Vivaldicomplex te koop aan te bieden aan Huize Buitenveldert, zoals bepaald in een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. Huize Buitenveldert vorderde een verklaring voor recht dat Woonzorg een dwangsombedrag van € 1.000.000,- aan haar verschuldigd is, alsmede schadevergoeding wegens het niet nakomen van de verplichtingen uit de koopovereenkomst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Woonzorg niet in verzuim was geraakt en dat de vordering tot schadevergoeding moest worden afgewezen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de veroordeling tot het te koop aanbieden van het Vivaldicomplex niet tevens een verplichting tot levering inhoudt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van Huize Buitenveldert af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van Huize Buitenveldert heeft gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.189.032/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam: 13/584929 / HA ZA 15-367
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 maart 2017
(bij vervroeging)
inzake
ROOMS KATHOLIEKE STICHTING ‘HUIZE BUITENVELDERT II’,
gevestigd te Amstelveen,
appellante,
advocaat: mr. D.A.W. van Dijk te Amsterdam,
tegen
STICHTING WOONZORG NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M. Hielkema te Amsterdam.
Partijen worden hierna Huize Buitenveldert en Woonzorg genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Huize Buitenveldert is bij dagvaarding van 24 maart 2016 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2015, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer gewezen tussen Huize Buitenveldert als eiseres en Woonzorg als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 19 januari 2017 doen bepleiten, Huize Buitenveldert door mr. A.W. Booij, advocaat te Amsterdam, en Woonzorg door haar voornoemde advocaat; beide advocaten hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Tevens hebben beide partijen nog nadere stukken overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Huize Buitenveldert heeft – onder vermeerdering van eis – geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, kort gezegd, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Huize Buitenveldert zal toewijzen door voor recht te verklaren dat Woonzorg een bedrag aan dwangsommen ter hoogte van € 1.000.000,= aan Huize Buitenveldert is verschuldigd en, voorts, Woonzorg te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 450.000,= (met wettelijke rente), met veroordeling van Woonzorg tot betaling van de proceskosten van beide instanties (met nakosten) alsmede tot terugbetaling van alles wat Huize Buitenveldert op grond van het bestreden vonnis aan Woonzorg heeft betaald of door deze is verhaald (met wettelijke rente).
Woonzorg heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van Huize Buitenveldert in de proceskosten van (het hof leest:) het appel.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Op grond van een tussen LKBB – de rechtsvoorganger van Woonzorg – en Huize Buitenveldert op 11 oktober 1995 gesloten samenwerkingsovereenkomst (verder: de samenwerkingsovereenkomst) heeft LKBB op 28 november 1996 het recht van erfpacht van percelen grond met de zich daarop bevindende opstallen (verder ook: het Vivaldicomplex) te Amsterdam geleverd gekregen. Overeengekomen was dat LKBB met subsidie die zij zou ontvangen 28 aanleunwoningen voor ouderen voor de sociale huursector zou bouwen op het Vivaldicomplex. Huize Buitenveldert ontving die subsidie niet omdat zij geen woningcorporatie was. Op grond van de samenwerkingsovereenkomst diende Woonzorg na afloop van de subsidiebetalingen in 2009, het complex aan Huize Buitenveldert (terug) te verkopen tegen betaling van de boekwaarde daarvan.
(ii) Artikel 3 van de samenwerkingsovereenkomst bepaalt onder meer:
“De gehoudenheid van LKBB tot het aanbieden van koop wordt opgeschort indien de als dan bestaande wettelijke bepalingen zich daartegen verzetten.”
(iii) Ten tijde van het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst en tot 1 juli 2015 gold het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH). Op basis van artikel 11c BBSH gold een circulaire die bij eigendomsoverdracht door een woningcorporatie van woonruimte aan een niet toegelaten instelling op grond van de Woningwet, zoals Huize Buitenveldert, voorafgaande toestemming van de Minister voorschrijft. De Minister geeft alleen toestemming als onder andere is voldaan aan de eis dat de koopprijs ten minste 90% van de onderhandse verkoopwaarde is.
(iv) Bij tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2012 (verder ook: het vonnis van 25 januari 2012) is het volgende beslist:
“ (…)
De rechtbank
5.1.
veroordeelt Woonzorg tot het binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan Huize Buitenveldert II te koop aanbieden van het voortdurend recht van erfpacht van de percelen grond (…) met de zich daarop bevindende opstallen [hof: het Vivaldicomplex] tegen een prijs die gelijk is aan de boekwaarde van de erfpacht met de opstallen, zoals die vastgesteld zal worden door de door partijen te benoemen accountants (…)
5.2.
veroordeelt Woonzorg om aan Huize Buitenveldert II een dwangsom te betalen van EUR 5.000,- (vijfduizend euro) voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, tot een maximum van EUR 1.000.000,- (één miljoen euro) is bereikt (...)
5.4.
bepaalt dat de boekwaarde van het recht van erfpacht (…) wordt vastgesteld met als peildatum 1 januari 2010 door drie accountants (…)
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad (…)”
( v) Dit vonnis is op 26 januari 2012 aan Woonzorg betekend. Bij brief van 2 februari 2012 heeft Woonzorg aan Huize Buitenveldert bericht:
“(…) Namens (…) Woonzorg, deel ik u bij dezen het navolgende mee, zulks uitsluitend om te voorkomen dat Woonzorg dwangsommen verbeurt (…)
Woonzorg Nederland biedt op grond van onderdeel 5.1 van voormeld vonnis [het vonnis van 25 januari 2012: toev. hof] aan u te koop aan het voortdurend recht van erfpacht van de percelen grond (…) met de zich daarop bevindende opstallen tegen een prijs die gelijk is aan de boekwaarde (…) zoals die vastgesteld zal worden door de door partijen te benoemen accountants als bedoeld onder 5.4 van hetzelfde vonnis (…)”
(vi) Dit aanbod is door Huize Buitenveldert bij brief van 13 februari 2012 aan Woonzorg geaccepteerd.
(vii) Dit hof heeft het vonnis van 25 januari 2012 bij arrest van 11 februari 2014 bekrachtigd.
(viii) Drie accountants hebben op 8 juli 2013 een rapport over de boekwaarde van het Vivaldicomplex uitgebracht. Zij zijn daarin tot de volgende conclusie gekomen:
“Zonder een uitspraak te doen welke boekwaarde rechtens behoort te worden toegepast op de overdracht per 1 januari 2010 van het onroerend goed, stellen accountants gezamenlijk vast dat:
* Bij toepassing van waardering op grondslag van de historische uitgaafprijs (…) de boekwaarde op 1 januari 2010 € 1.659.850 (…) zou zijn geweest.
* Bij toepassing van waardering op bedrijfswaarde op basis van voortgezette exploitatie de boekwaarde op 1 januari 2010: € 2.202.255 (…) beloopt.“
(ix) Huize Buitenveldert heeft bij brief van 22 september 2013 aan Woonzorg aangeboden om € 2.202.255,= voor het Vivaldicomplex te betalen bij levering daarvan, onder het voorbehoud om het in de optiek van Huize Buitenveldert dan te veel betaalde bedrag (het verschil met de historische uitgaafprijs) terug te vorderen. Dat voorstel is niet geaccepteerd door Woonzorg.
( x) De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 11 juni 2014 op vordering van Huize Buitenveldert bepaald dat dat vonnis in de plaats treedt van een tot levering aan Huize Buitenveldert van het Vivaldicomplex bestemde akte op grond van artikel 3:300 lid 2 BW en daarbij overwogen en beslist:
“ (…) 4.7. (…) De omstandigheid dat in de samenwerkingsovereenkomst en de terugkoopbepaling geen (uiterste) termijn voor de eigendomsoverdracht is bepaald, is voorts op zichzelf, anders dan Woonzorg heeft aangevoerd, geen grond voor afwijzing van de vordering. De (onherroepelijke) veroordeling van Woonzorg tot nakoming van de verplichting tot het binnen tien dagen te koop aanbieden van de Vivaldiflat aan Huize Buitenveldert, zonder dat Woonzorg vervolgens verplicht zou zijn tot levering, zou anders immers zinledig zijn. (…)
5.1.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de akte tot levering [hof: van het Vivaldicomplex] (…) tegen betaling door Huize Buitenveldert van een bedrag van € 2.202.255,- (…) waarbij Huize Buitenveldert zich het recht voorbehoudt een bedrag van ten hoogste € 542.405,- (…) terug te vorderen indien in een bodemprocedure is bepaald dat een koopprijs van € 1.659.850,- (…) naar het oordeel van de bodemrechter gehanteerd dient te worden. (…)”
(xi) Het Vivaldicomplex is op 28 juli 2014 aan Huize Buitenveldert geleverd door inschrijving van voormeld vonnis onder gelijktijdige betaling aan Woonzorg van € 2.202.255,=.
(xii) In een brief van 16 december 2014 bericht Huize Buitenveldert aan Woonzorg:
“(…) Wij gaan akkoord met Uw berekening van de boete (EUR 28.453,26) en de proceskosten (EUR 11.229,69) en verzoeken u het totaalbedrag van EUR 39.682,95 vóór 31 december a.s. te voldoen (…)”
(xiii) De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 september 2015, kort gezegd, geoordeeld dat de koopprijs van het Vivaldicomplex € 2.202.255,= bedraagt. Op het tegen dat vonnis door Huize Buitenveldert bij dit hof ingestelde hoger beroep is nog niet beslist.
3.2.
Huize Buitenveldert heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, een verklaring voor recht dat Woonzorg een dwangsombedrag van € 1.000.000,= aan Huize Buitenveldert verschuldigd is, alsmede veroordeling van Woonzorg tot betaling aan Huize Buitenveldert van € 296.534,35 (met wettelijke rente) en veroordeling van Woonzorg in de proceskosten (met nakosten en wettelijke rente). Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende gesteld. Woonzorg heeft aan dwangsommen in totaal een bedrag van € 1.000.000,= verbeurd in verband met het niet nakomen van de veroordeling onder 5.1 van het vonnis van 25 januari 2012. De in die veroordeling vervatte verplichting komt niet alleen neer op het te koop aanbieden aan Huize Buitenveldert van het Vivaldicomplex maar ook – en eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom – op medewerking aan de levering ervan. Door de weigering van Woonzorg om het Vivaldicomplex aan Huize Buitenveldert te leveren is Woonzorg tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst van 13 februari 2012, de datum waarop Huize Buitenveldert het aanbod van Woonzorg heeft geaccepteerd. Ten gevolge hiervan heeft Huize Buitenveldert schade geleden, bestaande uit het mislopen van de huurinkomsten die met het Vivaldicomplex worden gegenereerd. Woonzorg heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd.
3.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis, kort gezegd en voor zover thans nog relevant, als volgt overwogen. Met betrekking tot de stelling dat Woonzorg aan dwangsommen in totaal een bedrag van € 1.000.000,= heeft verbeurd stelt de rechtbank voorop dat de veroordeling onder 5.1 van het vonnis van 25 januari 2012 – samengevat – neerkomt op het te koop aanbieden aan Huize Buitenveldert van het Vivaldicomplex binnen tien dagen na betekening van het vonnis. Dat dit aanbod zonder (bereidheid tot) levering zinledig zou zijn, zoals Huize Buitenveldert heeft aangevoerd, betekent nog niet dat aan het nalaten mee te (willen) werken aan levering dezelfde dwangsom is verbonden, althans dat Huize Buitenveldert dit zonder meer heeft moeten begrijpen. Huize Buitenveldert heeft in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 25 januari 2012 ook geen veroordeling tot levering gevorderd. Op grond van een en ander moet dan ook worden geoordeeld dat de veroordeling tot het te koop aanbieden niet ook inhoudt het (willen) leveren van het Vivaldicomplex op straffe van verbeurte van een dwangsom en dat de vordering betreffende de dwangsom moet worden afgewezen. Met betrekking tot de schadevergoeding die Huize Buitenveldert van Woonzorg vordert, omdat Woonzorg tekort zou zijn geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de koopovereenkomst die volgens haar op 13 februari 2012 tot stand is gekomen – de te late levering van het Vivaldicomplex, waardoor huurinkomsten zijn misgelopen –, stelt de rechtbank voorop dat voor het aannemen van schadeplichtigheid van Woonzorg, deze in verzuim moet zijn geweest. Huize Buitenveldert heeft onvoldoende gesteld dat aan de voorwaarden van de artikelen 6:82 en 6:83 aanhef en sub a en c BW is voldaan. Zij heeft niet gesteld dat zij Woonzorg in gebreke heeft gesteld, noch heeft zij gesteld dat zij uit een mededeling van Woonzorg moest afleiden dat deze tekort zou schieten in de nakoming. Voor zover een beroep wordt gedaan op artikel 6:83 aanhef en sub a BW geldt dat op deze grond van verzuim evenmin sprake is. Nu het verzuim van Woonzorg ontbreekt, strandt daarop al de vordering tot schadevergoeding en hoeft deze voor het overige niet meer te worden besproken, zodat deze vordering eveneens wordt afgewezen. Op grond van een en ander heeft de rechtbank de beide vorderingen afgewezen en Huize Buitenveldert veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
De eerste grief betreft de vraag of Woonzorg op grond van het vonnis van 25 januari 2012 dwangsommen heeft verbeurd en, zo ja, tot welk bedrag.
3.5.
Het antwoord daarop spitst zich vooral toe op de vraag hoe het dictum onder 5.1 van het vonnis van 25 januari 2012 moet worden uitgelegd. In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de rechter immers niet tot taak de eerder door de rechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat een in het dictum uitgesproken veroordeling steeds moet worden gelezen in verband met de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen waarop zij steunt.
3.6.
Hiervan uitgaande stelt het hof voorop dat het bedoelde dictum onder 5.1 aldus is geformuleerd dat hierin slechts van “te koop aanbieden” wordt gesproken en het woord “leveren” daarin in het geheel niet wordt genoemd. Hieraan moet de nodige waarde worden toegekend, omdat ‘kopen’ en ‘leveren’ juridische begrippen zijn met een geheel verschillende inhoud en deze begrippen dus een evenzeer verschillende betekenis hebben. Daar komt nog bij dat de formulering in het dictum onder 5.1 naadloos aansluit bij de formulering van de primaire vordering in het petitum van de inleidende dagvaarding die tot het vonnis van 25 januari 2012 heeft geleid. Uit een en ander leidt het hof af dat het doel van Huize Buitenveldert kennelijk is geweest Woonzorg in eerste instantie enkel te dwingen tot het te koop aanbieden van het Vivaldicomplex, wat in zoverre in elk geval ook voorstelbaar is omdat op dat moment de koopprijs van deze transactie nog moest worden vastgesteld. Voorts kunnen aan de inhoud van de aan het dictum voorafgaande rechtsoverwegingen onvoldoende aanwijzingen worden ontleend die de conclusie (kunnen) rechtvaardigen dat de rechtbank met de woorden “te koop aanbieden” in het dictum van haar vonnis onder 5.1 mede “leveren” heeft bedoeld, en kan dit evenmin uit de strekking van die rechtsoverwegingen worden afgeleid. Uit het voorgaande volgt dat de in het vonnis van 25 januari 2012 (onder 5.1) vervatte veroordeling uitsluitend betrekking heeft, kort gezegd, op een verplichting tot het te koop aanbieden en niet (tevens) op een verplichting tot levering. Daaraan voegt het hof ten overvloede toe dat ook indien sprake zou (kunnen) zijn van (gerechtvaardigde) twijfel over de vraag waartoe de bedoelde veroordeling strekt, niettemin tot deze conclusie zou moeten worden gekomen, omdat in dat geval de draagwijdte van het bevel beperkt moet worden geacht tot die handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij, mede gelet op het belang tot nut waarvan het bevel is gegeven, door de rechter zijn bevolen.
3.7.
Huize Buitenveldert heeft aangevoerd dat het doen van een aanbod tot koop zonder verplichting om vervolgens over te gaan tot levering, zinledig is, en dat daarom een dwangsom die niet tevens ziet op de uit het aanbod tot koop voortvloeiende verplichting tot levering, ook zinledig is. Daarbij beroept Huize Buitenveldert zich op met name rechtsoverweging 4.7 van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2014. Het hof stelt hieromtrent vast dat uit deze rechtsoverweging van de voorzieningenrechter niet valt af te leiden dat daarmee wordt beoogd uitleg te geven aan het dictum onder 5.1 van het vonnis van 25 januari 2012 en dat deze rechtsoverweging – hoe begrijpelijk en op zichzelf juist deze in het algemeen ook moge zijn – reeds daarom niets kan afdoen aan de uitleg die hiervoor onder 3.6 aan dat dictum is gegeven.
3.8.
Het voorgaande brengt mee dat
grief 1faalt.
3.9.
Met haar tweede grief richt Huize Buitenveldert zich met name tegen het oordeel van de rechtbank dat Woonzorg niet in verzuim is geraakt. Zij voert daartoe aan dat Woonzorg bij de hiervoor onder 3.1 sub (xii) geciteerde brief van 16 december 2014 door Huize Buitenveldert in gebreke is gesteld en dat Huize Buitenveldert reeds bij brief van 9 september 2014 jegens Woonzorg aanspraak heeft gemaakt op schadevergoeding vanwege het feit dat Woonzorg volgens haar het Vivaldicomplex niet heeft geleverd binnen een redelijke termijn na het moment waarop zij het Vivaldicomplex aan Huize Buitenveldert te koop had moeten aanbieden. Volgens Huize Buitenveldert is het verzuim overeenkomstig artikel 6:82 BW ingetreden doordat Woonzorg in gebreke is gesteld bij een schriftelijke aanmaning (bedoeld is kennelijk: bij genoemde brief van 16 december 2014) waarbij haar een redelijke termijn van 30 dagen (tot 15 januari 2015) is gesteld en nakoming binnen deze termijn is uitgebleven, waarna Woonzorg Huize Buitenveldert ook nog heeft laten weten dat zij niet zal nakomen, zodat het verzuim ook op grond van artikel 6:83 aanhef en sub c BW is ingetreden. Volgens Huize Buitenveldert is de koopovereenkomst op 13 februari 2012 tot stand gekomen, maar heeft Huize Buitenveldert het Vivaldicomplex pas in juli 2014 geleverd gekregen en is zij in de tussenliggende periode inkomsten misgelopen, zodat Woonzorg schadeplichtig is.
3.10.
Het hof stelt voorop dat aan de onderhavige grief een (in appel vermeerderde) vordering tot schadevergoeding van Huize Buitenveldert – een schade die de niet door haar genoten netto huurinkomsten in de periode van 13 februari 2012 tot en met 28 juli 2014 uit het Vivaldicomplex (in totaal € 450.000,=) betreft – ten grondslag ligt, dat (primaire) grond voor deze vordering is een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Woonzorg in de nakoming van de koopovereenkomst die zij had gesloten met Huize Buitenveldert met betrekking tot het Vivaldicomplex, dat die vermeende tekortkoming een tekortkoming in de verplichting tot levering van Woonzorg betreft, dat tussen partijen geen datum voor levering is overeengekomen, dat voor het ontstaan van een verplichting tot schadevergoeding in een dergelijk geval krachtens artikel 6:74 BW is vereist dat Woonzorg ter zake van die verplichting tot levering in verzuim is geraakt en dat derhalve cruciaal is of dit is gebeurd. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat Woonzorg met betrekking tot haar verplichting tot levering niet in verzuim is geraakt. Daarbij tekent het hof het volgende aan. Voor zover Huize Buitenveldert thans in hoger beroep stelt dat de brief van 16 december 2014 waarnaar zij als productie 12 bij inleidende dagvaarding heeft verwezen niet de juiste brief is waarin zij Woonzorg in gebreke heeft gesteld, maar dat dit de brief is die zij als productie 19 bij memorie van grieven in het geding heeft gebracht, kan dit haar niet baten. De laatstgenoemde brief bevat slechts een ingebrekestelling met betrekking tot beweerdelijk verbeurde dwangsommen alsmede betaling van schadevergoeding en niet een ingebrekestelling ter zake van de verplichting tot levering. Bovendien vordert Huize Buitenveldert schade over de periode van 13 februari 2012 tot en met 28 juli 2014 en kon Woonzorg op 15 januari 2015 niet meer (met terugwerkende kracht) in verzuim raken (per 13 februari 2012) met betrekking tot een verplichting tot levering van het Vivaldicomplex waarvan Huize Buitenveldert al op 28 juli 2014 eigenares was geworden. Dit geldt ook voor zover Huize Buitenveldert stelt dat de toestand van verzuim door de brief van Woonzorg aan haar van 26 januari 2015 is ingetreden krachtens artikel 6:83 aanhef en sub c BW. Voor zover Huize Buitenveldert bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep zich in dit verband ten slotte erop heeft beroepen dat in (rov. 4.11 van) het vonnis van 25 januari 2012 is vastgesteld dat Woonzorg in ieder geval vanaf 1 januari 2010 in verzuim was jegens Huize Buitenveldert, miskent zij, gelet op wat het hof hiervoor onder 3.6 reeds heeft overwogen, dat het daarin bedoelde verzuim uitsluitend betrekking had op de verplichting tot het te koop aanbieden en niet op de verplichting tot het leveren van het Vivaldicomplex.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat
grief 2eveneens faalt.
3.12.
Met haar derde grief verwijt Huize Buitenveldert de rechtbank dat deze ter zake van haar vordering tot schadevergoeding krachtens artikel 25 Rv de rechtsgronden ambtshalve had moeten aanvullen in die zin dat de rechtbank die vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW had moeten toewijzen. Dit betoog van Huize Buitenveldert faalt, reeds omdat, indien en voor zover sprake is geweest van verrijking aan de zijde van Woonzorg, deze in elk geval niet ongerechtvaardigd is geweest. De schade die Huize Buitenveldert vordert betreft de netto huurinkomsten die in de periode 13 februari 2012 tot en met 28 juli 2014 met het Vivaldicomplex zijn gegenereerd, volgens Huize Buitenveldert in totaal een bedrag van € 450.000,= waarmee Woonzorg ongerechtvaardigd is verrijkt. Van ongerechtvaardigdheid kan in dit verband echter pas sprake zijn indien voor de verrijking geen redelijke grond aanwezig is. Dat is hier niet het geval. Zoals het hof hiervoor (onder 3.10) reeds heeft overwogen, is tussen partijen geen datum voor de levering van het Vivaldicomplex overeengekomen en is Woonzorg met betrekking tot haar verplichting tot levering evenmin in verzuim geraakt. Onder die omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat geen redelijke grond aanwezig was voor Woonzorg als eigenaar van het Vivaldicomplex om de desbetreffende huurinkomsten te genieten. De conclusie is dat
grief 3evenmin terecht is voorgesteld.
3.13.
Huize Buitenveldert heeft geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot andere oordelen dan hiervoor gegeven moeten leiden, zodat haar bewijsaanbod – dat op zichzelf overigens onvoldoende is gespecificeerd – als niet ter zake dienend wordt gepasseerd.
3.14.
De slotsom luidt dat de vorderingen van Huize Buitenveldert terecht zijn afgewezen en dat de in hoger beroep vermeerderde vordering van Huize Buitenveldert eveneens zal worden afgewezen. Bij deze stand van zaken is Huize Buitenveldert terecht veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg. Ook
grief 4, die op deze kostenveroordeling ziet, moet dan ook worden verworpen. Huize Buitenveldert zal bovendien als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst de in appel vermeerderde vordering van Huize Buitenveldert af;
veroordeelt Huize Buitenveldert in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van Woonzorg gevallen, op € 5.213,= voor verschotten en op € 11.685,= voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en C.C. Meijer, en is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017 door de rolraadsheer.