Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellante sub 1] ,
[appellant sub 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de vordering van de appellanten, [appellante sub 1] en [appellant sub 2], heeft afgewezen. De appellanten vorderden erkenning van een erfdienstbaarheid van overpad over het perceel van de geïntimeerde, HBB Ontwikkeling B.V. De rechtbank oordeelde dat er nooit een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd en dat het beroep op verkrijgende verjaring op basis van artikel 3:105 BW niet kon slagen. De rechtbank stelde vast dat het gebruik van het overpad niet onafgebroken was geweest, aangezien het perceel van HBB in verband met een grondwater-sanering gedurende een lange periode afgesloten was geweest.
In hoger beroep hebben de appellanten hun grieven tegen de afwijzing van hun vordering herhaald. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat zij ondubbelzinnig bezit van het recht van overpad hebben uitgeoefend. Het hof heeft overwogen dat het enkele gebruik van het perceel als achterom niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een erfdienstbaarheid. Bovendien heeft het hof vastgesteld dat het gebruik van het overpad in de relevante periode niet onafgebroken is geweest, wat een vereiste is voor verkrijgende verjaring.
Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de appellanten veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het arrest is uitgesproken op 10 januari 2017.