ECLI:NL:GHAMS:2017:660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
200.189.964/01 GDW en 200.190.341/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder inzake de restitutie van vakantiegeld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Klager, die zijn vakantiegeld van € 691,98 niet tijdig had ontvangen, heeft op 19 april 2016 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De kamer had de klacht van klager gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder berispt. Het hof heeft de bestreden beslissing vernietigd voor wat betreft de opgelegde maatregel, maar heeft de beslissing voor het overige bevestigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 26 juni 2012 werd er executoriaal beslag gelegd op de gelden van klager. Klager heeft in mei 2015 herhaaldelijk contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder over zijn vakantiegeld, dat in verband met een loonbeslag naar het kantoor van de gerechtsdeurwaarder was overgemaakt. Ondanks de herhaalde verzoeken van klager om duidelijkheid, werd het vakantiegeld pas op 2 juni 2015 aan hem gerestitueerd. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld door niet eerder onderzoek te doen naar de status van het vakantiegeld.

Uiteindelijk heeft het hof de klacht van klager gegrond verklaard, maar gezien de geringe ernst van het handelen van de gerechtsdeurwaarder, werd er geen maatregel opgelegd. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 maart 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.189.964/01 GDW en 200.190.341/01 GDW
nummer eerste aanleg : 1177.2015
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 7 maart 2017
inzake (200.189.964/01 GDW)
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [naam] te [plaats]
en inzake (200.190.341/01 GDW)
[naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. [naam] te [plaats] ,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.189.964/01 GDW
1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 19 april 2016 een beroepschrift – met bijlagen –
bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 22 maart 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:40).
1.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing het verzet van klager tegen de beschikking van de voorzitter van de kamer van 15 december 2015 gegrond verklaard, de beschikking van de voorzitter vernietigd, de door klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ingediende klacht gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 24 mei 2016 een verweerschrift bij het hof ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.190.341/01 GDW
1.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 29 april 2016 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de hiervoor genoemde beslissing van de kamer.
1.5.
Klager heeft op 13 mei 2016 een verweerschrift bij het hof ingediend.
In beide zaken
1.6.
Beide zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2016. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 26 juni 2012 is door het kantoor van de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager executoriaal beslag gelegd onder [X] (hierna: [X] ). Vervolgens bleek [gerechtsdeurwaarderskantoor Y] te [plaats] (hierna: [gerechtsdeurwaarderskantoor Y] ) de eerste beslaglegger te zijn. [gerechtsdeurwaarderskantoor Y] heeft zorggedragen voor verdeling van de door [X] ingehouden gelden. Op 2 oktober 2012 was de bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarder in behandeling zijnde vordering op klager voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft het dossier toen gesloten.
3.2.2.
Op 21 mei 2015 heeft klager tweemaal telefonisch contact opgenomen met zowel [X] als het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, aangezien hij zijn vakantiegeld (€ 691,98) niet had ontvangen. [X] deelde aan klager mee dat zijn vakantiegeld in verband met een loonbeslag was overgemaakt naar het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Een medewerkster van het gerechtsdeurwaarderskantoor antwoordde klager op zijn telefonische vraag dat het kantoor van de gerechtsdeurwaarder geen loonbeslag had gelegd en van [X] geen gelden had ontvangen.
3.2.3.
Op diezelfde dag heeft klager aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zonder vermelding van een dossiernummer onder meer het volgende bericht:
“hierbij vraag ik u om een specificatie van de in beslag genomen bedragen. Dit omdat ik van jullie tot nu toe nog nooit iets heb ontvangen terwijl jullie wel geld van mij pakken en omdat ik van mening ben dat er teveel in beslag genomen wordt.
Er bestaat namelijk zoiets als een beslagvrije voet en er ligt een uitspraak van het hooggerechtshof betreffende het vakantiegeld die definitief is en waar ook jullie je aan dienen te houden. Toen ik vandaag daarover met jullie belde zij een medewerkster dat vakantiegeld wel in beslag mag worden genomen.”
3.2.4.
Op verzoek van klager heeft een medewerker van het Juridisch Loket over bovenvermelde kwestie op 27 mei 2015 telefonisch contact opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.
3.2.5.
Bij brief van 28 mei 2015 heeft een medewerkster van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder aan klager onder meer bericht:
“Inzake: [naam Z]
(..)
Er is in opgemeld dossier geen sprake van een beslaglegging, daar wij nog geen vonnis hebben behaald. Momenteel heeft u één minnelijk dossier lopen van [naam Z] . (..)
Thans ligt er door ons geen beslagleggingen ook niet op uw vakantiegeld.”
3.2.6.
Op vrijdag 29 mei 2015 heeft klager opnieuw telefonisch contact gehad met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Diezelfde dag is ’s middags aan klager telefonisch bericht dat er inderdaad een bedrag van € 691,98 was gestort op de derdengeldenrekening van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.
3.2.7.
Op diezelfde dag is namens klager op de website van de gerechtsdeurwaarder medegedeeld:
“In telefonisch contact met (..) vandaag is afgesproken dat mijn vakantiegeld van bijna 700 Euro (..) op mijn rekening zal worden gestort (per omgaande).
Mijn rekeningnummer is: (..)
Bij voorbaat dank.”
3.2.8.
Op dinsdag 2 juni 2015 is het vakantiegeld aan klager gerestitueerd.

4.Standpunt van klager

Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder zijn vakantiegeld niet eerder heeft gerestitueerd.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft het volgende aangevoerd. Een medewerkster van het gerechtsdeurwaarderskantoor heeft klager in mei 2015 telefonisch geantwoord dat er geen loonbeslag was gelegd, dat er geen gelden van [X] waren ontvangen en dat van een overboeking van die gelden aan klager derhalve geen sprake kon zijn. Het kantoor van de gerechtsdeurwaarder had destijds slechts één dossier van klager in behandeling en in dat dossier lag geen beslag.
Op 29 mei 2015 hebben de dossierbehandelaars het door [X] overgemaakte bedrag van
€ 691,98 getraceerd en zo spoedig mogelijk aan klager overgeboekt. De betaling van [X] was op een tussenrekening geplaatst omdat daaraan geen dossiernummer was gekoppeld. Voor de behandelaars was dit bedrag daardoor niet direct zichtbaar. De gerechtsdeurwaarder concludeert dat hij op geen enkele wijze tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

6.Beoordeling

6.1.
Vast staat dat klager het kantoor van de gerechtsdeurwaarder diverse keren heeft benaderd om te spreken over zijn door [X] in mei 2015 aan dat kantoor overgemaakte vakantiegeld. Klager heeft op 21 mei 2015 (tweemaal) telefonisch contact gehad, alsmede via tussenkomst van het Juridisch Loket op 27 mei 2015. Ook heeft klager over deze kwestie een brief gestuurd. Echter, pas nadat klager op 29 mei 2015 hierover opnieuw telefonisch contact had opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, is nader onderzoek gedaan. Het hof is van oordeel dat dit onderzoek eerder had kunnen geschieden. De stelling van de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep dat zijn medewerkers aanvankelijk door klager op het verkeerde been waren gezet omdat hij sprak over ‘Het niet hanteren van een beslagvrije voet’ en daardoor niet direct intern navraag is gedaan of er een bedrag was ontvangen, verwerpt het hof. Het was aan de dossierbehandelaar(s) om duidelijkheid te verkrijgen over de kwestie. Zeker na het telefonisch contact op 27 mei 2015 had navraag kunnen en moeten worden gedaan ofwel bij [X] , ofwel intern via de boekhouding, of er inderdaad een bedrag door [X] op de rekening van de gerechtsdeurwaarder was gestort.
6.2.
Gelet op het vorenstaande kan de gerechtsdeurwaarder – als de in dit dossier verantwoordelijk te houden gerechtsdeurwaarder – van dit handelen/nalaten een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht van klager is dan ook gegrond. Gelet op de betrekkelijk geringe ernst van dit handelen, ziet het hof echter geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel.
6.3.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.4.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- ziet af van het opleggen van een maatregel;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017 door de rolraadsheer.