Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
bekrachtigen door ondertekening van deze akte dat:
, een geldsom ten bedrage van achtentwintigduizend euro (€ 28.000,00), welk bedrag overeenkomstig de vereisten van artikel 33a van de Successiewet 1956 is besteed ten behoeve van de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet Inkomstenbelasting 2001, te weten;
- zij zijn overeengekomen dat de schenking herroepbaar is;
- zij zijn overeengekomen dat het geschonkene alsmede de vruchten en inkomsten daarvan alsmede hetgeen voor het één en ander door wederbelegging in de plaats treedt, niet zal behoren tot enige gemeenschap van goederen ten gevolge van huwelijk of geregistreerd partnerschap en voorts dat die verkrijgingen, ingeval van een deelgenootschap of verrekeningbeding zullen moeten worden aangemerkt als blijvend privévermogen, dat tot generlei verrekening aanleiding kan geven;
- zij zijn overeengekomen dat de begiftigdenietis vrijgesteld van de verplichting tot inbreng in de nalatenschap van de schenkers.
3.Het geschil in hoger beroep
4.Beoordeling
4.Beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven bij brief aan de griffie uiterlijk op 14 maart 2017, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;