ECLI:NL:GHAMS:2017:573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
24 februari 2017
Zaaknummer
23-000650-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling van politieagenten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1966, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling van politieagenten. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk dreigend benaderen van een politiebureau in militaire kleding, het uiten van bedreigende uitspraken naar politieagenten, en het tonen van een mes. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 mei 2014 te Amsterdam met een opengevouwen mes naar het politiebureau ging om verhaal te halen bij de agent die hem eerder had aangehouden. De verdachte heeft zich agressief en dreigend geuit, wat bij de politieagenten vrees voor zwaar lichamelijk letsel opriep. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de ernst van de bedreiging en de impact op de betrokken politieagenten zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000650-15
Datum uitspraak: 14 februari 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-654102-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2015 en 31 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 06 mei 2014 te Amsterdam (door tussenkomst van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] (brigadier(en) van politie) en/of een of meer (andere) opsporingsambtena(a)r(en) en/of middels twitter/internet) [naam 4] en/of [naam 5] (politieambtena(a)r(en) bij Politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers
- is hij, verdachte opzettelijk dreigend in militaire kleding naar politiebureau [adres 4] gegaan en/of
- heeft hij, verdachte dwingend en/of dreigend tegen [naam 1] (brigadier van Politie Eenheid Amsterdam) en/of [naam 2] (brigadier van Politie Eenheid Amsterdam) en/of [naam 3] (brigadier van Politie Eenheid Amsterdam) gezegd: "Is de collega aanwezig die mij gisteren heeft aangehouden" en/of "Waar is de collega die mij gisteren heeft aangehouden" en/of "Ik heb net drie dagen onterecht vastgezeten en ik zoek de agent die mij heeft aangehouden", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- heeft hij, verdachte (daarbij) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn hand(en) gehouden en/of getoond en/of met dat mes een/of meerdere zwaaiende beweging(en) gemaakt en/of - heeft hij, verdachte op Twitter een "tweetbericht" geplaatst met de tekst: "Dankzij de politie drie dagen vastgezeten de kllootzakken sleepden met mn gevoelens. Ik ga ze slopen";
2:
hij op of omstreeks 06 mei 2014 te Amsterdam een mes (merk Winchester), zijnde een wapen van de categorie IV onder 7e, heeft gedragen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Nadere bewijsoverwegingen

Ten aanzien van feit 1
Uit de inhoud van de hierna opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, gekleed in militaire kleding en met een opengevouwen mes in zijn hand, enigszins verborgen in zijn broekzak, op het politiebureau op zoek is gegaan naar de agenten door wie hij in zijn ogen eerder onterecht was aangehouden en dat hij zich daarbij heeft geuit op een agressieve, dreigende en dwingende toon. Gelet op die gang van zaken is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, in onderlinge samenhang en in hun context beschouwd, een bedreiging opleveren van de opsporingsambtenaren [naam 4] en [naam 5] , welke van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij hen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij minst genomen zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte – in elk geval in voorwaardelijke zin – was gericht op deze bedreiging.
Dat de verdachte het wapen niet geheel uit zijn broekzak heeft gehaald en daarmee heeft gedreigd, zoals de verdachte als verweer heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders, nu het mes wel door politieambtenaren in het voorbijgaan is waargenomen en politieambtenaren hebben ingegrepen toen de verdachte zijn rechterhand met daarin het mes uit zijn rechterbroekzak wilde halen.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de wijze waarop de verdachte het mes bij zich droeg en hetgeen hij bij de politie daarover heeft verklaard, was dit voor geen ander doel bestemd dan om daarmee te dreigen dan wel letsel aan personen toe te brengen. Dat maakt dat het dragen van het mes – dat op zichzelf inderdaad geen verboden wapen betreft, zoals de verdachte heeft gesteld – verboden is op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 6 mei 2014 te Amsterdam, door tussenkomst van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , brigadiers van politie, en/of van een andere opsporingsambtenaar, [naam 4] en [naam 5] , politieambtenaren bij Politie Eenheid Amsterdam, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers
- is hij opzettelijk dreigend in militaire kleding naar politiebureau [adres 4] gegaan en
- heeft hij dwingend en dreigend tegen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] gezegd: “Is de collega aanwezig die mij gisteren heeft aangehouden” en “Waar is de collega die mij heeft aangehouden” en
- heeft hij daarbij een mes in zijn hand gehouden.
2:
hij op 6 mei 2014 te Amsterdam een mes, merk Winchester, zijnde een wapen van de categorie IV onder 7e, heeft gedragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat..

Bewijsmiddelen ten aanzien van feiten 1 en 2

1. Een proces-verbaal met nummer 2014112659-6 van 6 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde dossierpagina 5).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de
verbalisant:
Op 6 mei 2014 omstreeks 21:05 uur wilde ik het bureau [adres 4] te Amsterdam verlaten. Op enige afstand van de balie stond een man die op mij direct een verwarde indruk maakte. Hij keek verwilderd uit zijn ogen. Deze man, gekleed in een camouflage jas, reageerde niet op mijn begroeting. In plaats daarvan zei hij: “Ik heb net onterecht drie dagen vastgezeten en ik zoek de agent die mij aangehouden heeft”. Ik vroeg hem waarom hij de politieagent zocht die hem aangehouden had. De man zei nogmaals, maar nu op zeer agressieve toon dat hij de naam van de politieagent wilde hebben.
2. Het proces-verbaal van aanhouding met nummer 2014112659-2 van 6 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 2] en [naam 3] van 6 mei 2014 (doorgenummerde dossierpagina 7-9)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de
verbalisanten, dan wel één van hen:
Op 6 mei 2014 bevonden omstreeks 21:06 uur wij ons in politiebureau [adres 4] te Amsterdam. Daar zagen wij de collega’s [naam 6] en [naam 7] vanaf de toegangsdeur bij de balie de wachtruimte binnen komen. Wij hoorden dat [naam 6] en [naam 7] tegen ons zeiden “Er staat zo’n vreemde man bij de balie en volgens ons heeft hij een mes of iets dergelijks in zijn hand. Althans wij zagen iets glimmen in zijn rechterhand, welke hij half in zijn broekzak heeft”. Hierop ben ik, [naam 3] , naar de balie gelopen en ben ik, [naam 2] , omgelopen via de gang. Ik, [naam 3] , stond voor een man, welke later bleek te zijn genaamd [verdachte] , met tussen ons in een verhoogde balie. Ik, [naam 2] , had stil de deur geopend en stond op ongeveer 2 à 3 meter achter [verdachte] . Wij zagen dat [verdachte] in militaire kleding gekleed was. Ik, [naam 3] , vroeg hem wat hij kwam doen. Wij hoorden dat [verdachte] hierop antwoordde: “Is de collega aanwezig die mij gisteren heeft aangehouden?”. Vooral de blik in de ogen van de verdachte en de dreiging in zijn uitspraak deden mij vermoeden dat de collega’s [naam 6] en [naam 7] het goed gezien hadden en dat [verdachte] in het bezit was van een mes of daarop gelijkend voorwerp. Ik vroeg wat ik voor hem kon doen. Wij hoorden dat [verdachte] een tweede keer zei: “Waar is die collega die mij heeft aangehouden?”. Ik, [naam 3] , vroeg wat hij hiermee bedoelde en vroeg hem wie hij was. Ik zag dat [verdachte] mij strak aankeek en dat de woorden die hij herhaalde op een zeer dwingende en dreigende manier werden geuit.
Ik had gezien de kilheid van de manier waarop hij naar de collega vroeg die hem had aangehouden, de blik in de ogen van [verdachte] en het feit dat hij zijn rechterhand in zijn broekzak verborgen hield, het vermoeden dat hij inderdaad een mes in zijn rechterhand hield en kennelijk met de bedoeling naar het bureau was gekomen om de collega die hem had aangehouden iets aan te doen. Ik vroeg [verdachte] wat hij in zijn rechterhand had. Vervolgens zagen wij dat [verdachte] zijn rechterhand uit zijn rechterbroekzak wilde halen. Hierop riep ik naar de collega’s [naam 2] en [naam 8] : “Kom op, pak hem”. Ik, [naam 2] , liep op [verdachte] af en pakte de man bij zijn linkerhand en probeerde deze op zijn rug te draaien. De man bood echter weerstand en ik voelde dat hij zijn arm probeerde terug te trekken. Op hetzelfde moment pakte collega [naam 8] [verdachte] bij zijn rechterarm. Ik, [naam 3] , trok op dat zelfde moment [verdachte] aan zijn hoofd over de balie, waardoor hij geen kant meer op kon. Ik, [naam 2] , zag dat collega [naam 8] hem bij zijn rechterhand vasthield en zag dat hij een groot opengevouwen mes in zijn rechterhand had.
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2014112659-1 van 7 mei 2014 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 9] (doorgenummerde dossierpagina 22-24).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 mei 2014 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 4] :
Ik ben werkzaam als politieambtenaar bij de eenheid Amsterdam. Op 5 mei 2014 heb ik [verdachte] aangehouden. Op 6 mei 2014 werd ik gebeld door een collega van wijkteam Burgwallen. Deze vertelde mij dat zojuist [verdachte] aan de balie was verschenen. [verdachte] gaf te kennen dat hij op zoek was naar de collega die hem gisteren heeft aangehouden. [verdachte] heeft aan de balie gezegd: “Ik heb net drie dagen onterecht vastgezeten en ik zoek de agent die mij heeft aangehouden.” Vervolgens heeft [verdachte] nogmaals, dit keer op een zeer agressieve toon. naar de naam van de politieagent gevraagd. De collega vertelde mij tevens dat [verdachte] daarbij een verwilderde dan wel woeste blik in zijn ogen had. De collega’s die op het betreffende politiebureau aanwezig waren zagen vervolgens dat [verdachte] een glimmend voorwerp in zijn rechter hand hield. Later bleek dit een groot opengeklapt mes van het merk Winchester te zijn. Ik voel me door de uitingen en handelingen van [verdachte] ernstig bedreigd. Gezien het feit dat ik een dag eerder de aanhouding heb verricht weet ik zeker dat hij naar mij op zoek was. Doordat ik bij de aanhouding en het overbrengen van [verdachte] langdurig contact met hem heb gehad weet ik dat hij mij zou kunnen herkennen. Gelukkig was ik ten tijde van het bezoek van [verdachte] niet aanwezig op het politiebureau, aangezien ik ontzettend bang ben dat hij me dan daadwerkelijk met het mes had kunnen steken. Ik acht hem absoluut in staat om zijn dreigementen uit te voeren. [verdachte] komt op mij bedreigend over door zijn kalme doordachte gedrag en handelen en zijn verwarde blik in zijn ogen. Daarnaast geeft mij het feit dat [verdachte] militair is geweest en kennelijk getraind is op het gebruik van geweld en wapens extra angst en dreiging. Ik heb begrepen dat hij bij binnenkomst in het politiebureau in een militair uniform was gekleed. Dit draagt voor mij bij aan het feit en de ernst van de bedreiging. Kennelijk heeft hij er bij nagedacht en zijn handelen voorbereid. Ik werk in Amsterdam en ben zodoende regelmatig op straat aanwezig. De gedachte dat ik [verdachte] onverwachts ergens kan tegenkomen geeft mij een zeer onveilig gevoel.
4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2014112659-16 van 8 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 10] (doorgenummerde pagina 40-41).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als de op 8 mei 2014 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 5], zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam als politieambtenaar bij de eenheid Amsterdam. Op 5 mei 2014 heb ik
[verdachte] aangehouden. Op 7 mei 2014 kwam ik mijn collega [naam 4]
tegen. Deze vertelde mij dat [verdachte] aan de balie was verschenen. [verdachte] gaf te kennen dat
hij op zoek was naar de collega die hem heeft aangehouden. [verdachte] heeft aan de balie
gezegd: “Ik heb net drie dagen onterecht vastgezeten en ik zoek de agent die mij heeft
aangehouden. Vervolgens heeft [verdachte] nogmaals, dit keer op een zeer agressieve toon, naar
de naam van de politieagent gevraagd. [naam 4] vertelde mij dat [verdachte] daarbij een verwilderde
dan wel woeste blik in zijn ogen had. De collega’s die op het betreffende politiebureau
aanwezig waren, zagen vervolgens dat [verdachte] een glimmend voorwerp in zijn rechter hand
hield. Later bleek dit een groot opengeklapt mes van het merk Winchester te zijn. Ik voel me door de uitingen en handelingen van [verdachte] ernstig bedreigd. Gezien het feit dat ik een dag eerder de aanhouding heb verricht, weet ik zeker dat hij naar mij op zoek was.
Doordat ik bij de aanhouding en het overbrengen langdurig contact met hem heb gehad weet
ik dat hij mij zou herkennen. Daarnaast geeft mij het feit dat [verdachte] militair is geweest en
kennelijk getraind is op het gebruik van geweld en wapens extra angst en dreiging.
5. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 januari 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 6 mei 2014 naar het politiebureau [adres 4] ben gegaan en heb gevraagd waar de agenten waren die mij eerder hadden aangehouden. Wat ik wilde, was verhaal halen. Ik had een mes, een valmes van het merk Winchester.
6. Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2014112659-12 van 7 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 10] en [naam 11] (doorgenummerde pagina’s 26-30).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 mei 2014 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
Een uitgeklapt mes in het slot, klik, zodat hij niet terug kan schieten, zodat hij vast zit. Dan kom ik niet zijn tanden poetsen toch?
Die gasten die ervoor gezorgd hebben dat ik zondag vast kwam te zitten. Ik wilde eigenlijk eerst hiernaartoe gaan (
het hof begrijpt: naar het hoofdbureau van politie, locatie [adres 3]). Door de situatie ben ik bij het andere bureau gestart, daar zit geen detectiepoortje. Daar kan je zo naar binnen, er zit geen glas, helemaal niks. Dat is de gemakkelijkste manier om revanche te nemen. Ik wilde die agent spreken die mij gearresteerd heb en een kadootje geven. Ik kwam hem in zijn lijf steken.
7. Een proces-verbaal van onderzoek wapen met nummer 20141 12659-20 van 14 mei 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12] (doorgenummerde pagina 66).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde
verbalisant, zakelijk
weergegeven:
Op 6 mei 2014 werd bij [verdachte] een voorwerp inbeslaggenomen dat hij opengeklapt
droeg in zijn rechterhand terwijl hij voor de balie van het politiebureau [adres 4] stond. Het betreft een mes van het merk Winchester met een totale lengte van ongeveer 22 cm. Het
handvat had een lengte van 12.5 cm en was van hout. Aan de achterzijde van het handvat en wel aan de bovenzijde daarvan was een mechanisme aangebracht. Door dit mechanisme in te drukken kon het lemmet van het mes handmatig uit het handvat tevoorschijn worden gebracht. Het metalen lemmet van het mes heeft een lengte van 9,5 cm. Het lemmet is aan een zijde snijdend en het uiteinde van het lemmet loopt toe in een punt. Gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen ben ik van mening dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om te dreigen dan wel letsel aan personen toe te brengen. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie IV onder 7e van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest en ten aanzien van het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest en dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte is met een uitgeklapt mes naar een politiebureau gegaan om daar – zo heeft hij bij de politie verklaard – de agent die hem de dag ervoor had aangehouden in zijn lijf te steken. Hij wilde, zo heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard, verhaal halen voor de in zijn ogen onterechte aanhouding. Het hof rekent de verdachte deze vorm van eigenrichting, uitmondend in bedreiging met zware mishandeling, zwaar aan, te meer omdat deze is gericht op politieambtenaren, die hun werk doen ten behoeve van de samenleving en die zich door het handelen van de verdachte ernstig bedreigd hebben gevoeld. Voor wie meent dat hij door de politie niet op een juiste wijze is behandeld, staan andere wegen open om daarover te klagen en te bereiken dat de betrokken politieambtenaren verantwoording afleggen voor hun optreden. De door verdachte gekozen handelwijze is volstrekt onaanvaardbaar.
[naam 5] heeft een verklaring in het geding gebracht waarin hij uiteen heeft gezet welke gevolgen het handelen van de verdachte voor hem heeft gehad. Met zijn reactie op die verklaring ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte er blijk van gegeven niet te zijn doordrongen van de ernst van zijn handelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 12 januari 2017 is de verdachte niet eerder door de strafrechter veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt uitgegaan van een taakstraf van 60 uren als oriëntatiepunt voor een bedreiging door middel van het tonen van een steekwapen, te verhogen met maximaal 100% indien het feit is begaan tegen een politieagent ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. In dit geval gaat het om de bedreiging van twee politieambtenaren in verband met de uitoefening van hun werkzaamheden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De verdachte behoeft de taakstraf dus niet meer te verrichten.
Het hof zal voor de onder 2 bewezenverklaarde overtreding, bestaande in het dragen van het mes dat bij de bedreiging door de verdachte is gebruikt, niet afzonderlijk een straf opleggen. Gelet op de samenhang met het onder 1 bewezenverklaarde en gelet op het tijdsverloop sinds het begaan van dit feit acht het hof het raadzaam ter zake van dit feit geen straf of maatregel op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [naam 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Het gaat om immateriële schade tot een bedrag van € 600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet‑ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt mee, voor zover voor de beoordeling van belang, dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Lichamelijk letsel of een aantasting in zijn eer of goede naam zijn door de benadeelde niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen (vgl. HR 29 juni 2012, ELCI:NL:HR:2012:BW1519). Het hof ziet geen aanleiding om op dat uitgangspunt in het onderhavige geval een uitzondering te maken. Dat sprake is van geestelijk letsel, kan het hof niet vaststellen op grond van de stukken die de benadeelde partij ter ondersteuning van de vordering in het geding heeft gebracht. Het hof zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

Beslissing ten aanzien van het beslag

Het onder 1 bewezen verklaarde is begaan met behulp van het in beslag genomen en niet teruggegeven mes, dat aan de verdachte toebehoort. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33 , 33a, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK mes, merk: Winchester 4753283.
Vordering van de benadeelde partij [naam 5]
Verklaart de benadeelde partij [naam 5] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2017.
[.........]
.