Uitspraak
mr. C.J. Verhaart, kantoorhoudende te Woerden,
mr. A.W.H. Joosten, kantoorhoudende te Utrecht.
1.Het verloop van het geding
2.De vaststaande feiten
De medezeggenschapsraad van een school bestaat uit:
leden die uit en door het personeel worden gekozen; en
leden die worden gekozen:
uit en door de ouders, voor zover het betreft een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs;
uit en door de ouders, dan wel deels uit en door de ouders en deels uit en door de leerlingen die de leeftijd van dertien jaar hebben bereikt, voor zover het betreft een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;
deels uit en door de ouders en deels uit en door de leerlingen, voor zover het betreft een school voor voortgezet onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een door Onze Minister aangewezen inrichting voor voortgezet onderwijs.”
Kandidaten voor de verkiezing van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel wordt gekozen, kunnen worden gesteld door personeelsleden en door organisaties van personeel. Kandidaten voor de verkiezing van het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders of de leerlingen wordt gekozen, kunnen worden gesteld door ouders of leerlingen en door organisaties van ouders of leerlingen.”
de voorwaarde dat leerlingen, die tot de school zijn toegelaten met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 60, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 48, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, alsmede hun ouders, slechts kandidaat kunnen worden gesteld voor verkiezing tot lid van de medezeggenschapsraad, indien zij hebben verklaard de grondslag en de doelstellingen van de school te respecteren; (..)”
3.De gronden van de beslissing
In het reglement wordt in ieder geval geregeld (…)” – volgt dat de wettelijke eisen die worden gesteld aan een medezeggenschapsreglement een minimumregeling betreffen: aan het bevoegd gezag en de MR wordt de vrijheid gelaten ook andere zaken in het medezeggenschapsreglement te regelen dan in de WMS zijn opgenomen. Dat artikel 24 lid 4 onder a en lid 5 WMS volgens de Commissie de enige op de kring van kandidaten toegestane reglementaire beperking zou vormen, vindt geen steun in de parlementaire geschiedenis van de Wet Medezeggenschap Onderwijs 1981 (WMO 1981), Wet Medezeggenschap Onderwijs 1992 (WMO 1992) en de WMS. Dat die waarborg voor de handhaving van het levensbeschouwelijke karakter van een school wel in de wet is opgenomen, impliceert niet dat de wetgever heeft willen verbieden om het passief kiesrecht reglementair anderszins te beperken.
Een dergelijke regeling ontbreekt, omdat het wetsontwerp zich beperkt tot basisbepalingen. In artikel 11 wordt voorgeschreven dat het medezeggenschapsreglement daaromtrent regels dient te bevatten. Wij hebben er alle vertrouwen in dat scholen daarin aan de situatie aangepaste regels kunnen opnemen”. Dit komt tot uiting in de aanhef van artikel 24:
“In het reglement wordt in ieder geval geregeld (…)”. Door middel van het medezeggenschapsreglement heeft de school ruimte te differentiëren binnen een globaal en landelijk uniform kader. De wetgever heeft beoogd op die wijze met de WMS scholen flexibiliteit te bieden.