ECLI:NL:GHAMS:2017:5617

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
23-001181-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen; hoger beroep tegen vonnis politierechter

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2017 in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2016. De verdachte, geboren in 1995, is beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een benadeelde op 22 mei 2014 te Amstelveen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als volgt geformuleerd: de verdachte heeft samen met een ander op de openbare weg, te weten aan de Bakboord, openlijk in vereniging geweld gepleegd tegen de benadeelde door deze met kracht bij de keel te grijpen en meermalen met gebalde vuist te stompen terwijl het slachtoffer op de grond lag. Het hof heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een subsidiaire hechtenis van 40 dagen. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 3.117,06, waarvan het hof een deel heeft toegewezen. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001181-16
datum uitspraak: 19 juli 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-120188-14 tegen:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten aan de Bakboord, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit
- het (met kracht) bij de keel grijpen en/of houden van die [benadeelde] en/of;
- het (meermalen) (met kracht)(met gebalde vuist) slaan en/of stoten en/of stompen tegen/op het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde] (terwijl hij op de grond ligt).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 mei 2014 te Amstelveen, met een ander, op de openbare weg, te weten aan de Bakboord, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde] , welk geweld bestond uit het met kracht bij de keel grijpen van die [benadeelde] en het meermalen met gebalde vuist stompen tegen het gezicht, het hoofd en het lichaam van die [benadeelde] , terwijl deze op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren met aftrek van het voorarrest, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering van de advocaat-generaal te fors is, gelet op de toedracht van het incident. De moeder van de verdachte reed met haar fiets opzettelijk tegen de broer van de verdachte aan en dat heeft ergernis teweeggebracht. Aangever heeft vervolgens gemeend in te moeten gaan op de reactie van de verdachte en diens broer. In de confrontatie die volgde heeft aangever ook zijnerzijds geweld gebruikt. Er is sprake van een forse mate van eigen schuld aan de zijde van aangever, aldus de raadsman.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met een ander zonder noemenswaardige aanleiding het slachtoffer bij de keel te grijpen en meermalen met gebalde vuist te stompen tegen zijn gezicht, hoofd en lichaam, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 juni 2017 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.117,06, bestaande uit € 617,06 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.037,11, bestaande uit € 537,11 materiële schade en € 500,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.023,93, bestaande uit € 523,93 materiële schade en € 500,00 immateriële schade, en dat een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht aansluiting te zoeken bij het oordeel van de kinderrechter in de zaak van de medeverdachte en de vordering toe te wijzen voor maximaal het bedrag dat eerder door de kinderrechter is toegewezen, mede nu sprake is van een behoorlijke forse mate van eigen schuld van het slachtoffer.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof acht geen omstandigheden aannemelijk geworden, die aan het slachtoffer moeten worden toegerekend en zouden meebrengen dat de verplichting tot vergoeding van de schade om die reden zou moeten worden verminderd.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.009,18 (duizend negen euro en achttien cent) bestaande uit € 509,18 (vijfhonderdnegen euro en achttien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.009,18 (duizend negen euro en achttien cent) bestaande uit € 509,18 (vijfhonderdnegen euro en achttien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. M. Lolkema en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2017.
Mr. M. Lolkema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.