ECLI:NL:GHAMS:2017:5592

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
23-002920-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake veroordeling voor medeplegen hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij slechts als katvanger fungeerde, niet geloofwaardig was. De verdachte had in de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016 in Den Helder een hennepkwekerij met 2.154 planten opgezet en elektriciteit gestolen door middel van braak. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte meerdere uitvoeringshandelingen had verricht en dat hij in nauwe samenwerking met anderen handelde. De eerdere veroordeling werd vernietigd en het hof legde een gevangenisstraf van 90 dagen op, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De verdachte werd ook verplicht om contact te onderhouden met de reclassering.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002920-16
datum uitspraak: 4 april 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 21 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-800156-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:hij in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016 in de gemeente Den Helder, in een pand gelegen aan de Pastoor Koopmanweg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk - in de uitoefening van een beroep of bedrijf - heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid ((ongeveer) 2.154) hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:hij in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in of uit een pand gelegen aan de Pastoor Koopmanweg aldaar heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (minimaal 314757 kWh), geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders die weg te nemen elektriciteit onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat medeplegen van het telen en aanwezig hebben van hennep niet bewezen kan worden, omdat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte zeggenschap heeft gehad over de kwekerij, laat staan enige uitvoeringshandeling heeft verricht. De verdachte fungeerde slechts als katvanger. Ten aanzien van de diefstal van de elektriciteit had de verdachte slechts wetenschap van een illegale aftapping van stroom, zodat ook daar geen sprake is van medeplegen en de verdachte zowel van feit 1 als feit 2 zou moeten worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van feit 1.
De politie heeft de hennepkwekerij op 9 april 2016 ontdekt en was op 11 april 2016 bezig met de ontmanteling daarvan toen de verdachte de kwekerij binnen kwam lopen. Hij heeft zich daarbij de toegang tot het pand verschaft met behulp van een in zijn bezit zijnde sleutel. De verdachte is vervolgens aangehouden. Bij de politie en later ook tegenover de rechter-commissaris heeft hij gedetailleerde, bekennende verklaringen afgelegd. Zo heeft hij verklaard dat hij de loods vanaf 1 februari 2015 heeft gehuurd, dat en waarom hij daarin de kwekerij is begonnen, alsmede dat hij het onderhoud van de kwekerij zelf deed. Hij heeft voorts uiteengezet hoe de kwekerij is gebouwd, wie hem daarbij hebben geholpen en dat hij hen daarvoor heeft betaald. Verder heeft de verdachte verklaard over de hoeveelheid planten, de prijs die hij per plant heeft betaald, de kosten voor gas, water en licht, het feit dat de potgrond deels nieuw was en dat de afzuiging (filters) geheel nieuw was, over het aantal lampen dat er hing en de bediening daarvan. Ten aanzien van de in de kwekerij aangetroffen medeverdachte [medeverdachte] heeft hij verklaard dat deze in de kwekerij mocht verblijven omdat het verdachte wel goed uitkwam dat er iemand was als hij zelf niet ter plaatse was, zodat deze kon ingrijpen als er (’s nachts) iets zou gebeuren, bij het uitbreken van brand of bij diefstal. De verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij drie tot vier keer in de week bij de kwekerij kwam en dat er om de twee à drie dagen, drie à vier uurtjes werden besteed aan het beheer van de kwekerij.
Uit bedoelde verklaringen leidt het hof af dat de verdachte meerdere uitvoeringshandelingen met betrekking tot de kwekerij heeft verricht en dat hij dat in ieder geval met de in de kwekerij aangetroffen medeverdachte [medeverdachte] in een voor de bewezenverklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking heeft gedaan.
De eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte dat hij niet meer dan een katvanger is geweest, acht het hof gelet op de inhoud van de door hem bij de politie en de rechter-commissaris afgelegde verklaringen - en overigens ook bij gelegenheid van de raadkamer gevangenhouding - niet geloofwaardig. Naast de al gememoreerde gedetailleerdheid van die verklaringen vinden deze voorts steun in het feit dat in de bij de verdachte in gebruik zijnde bestelauto een schakelautomatengroep van vier schakelaars en zeven koppelstukken - zijnde goederen die worden gebruikt bij het kweken van hennepplanten - zijn aangetroffen. Ook zijn aanwezigheid en het bezit van de sleutel van de loods op 11 april 2016 worden daarvoor redengevend geacht.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde wordt het verweer van de raadsman dan ook verworpen.
Nu met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit niet blijkt dat de rol van de door de verdachte genoemde Nesko meer is geweest dan die van een medeplichtige, komt het hof met de raadsman van de verdachte en anders dan de advocaat-generaal ter zake van het onder 2 ten laste gelegde niet tot de kwalificatie medeplegen en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dat feit als pleger heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016 in de gemeente Den Helder, in een pand gelegen aan de Pastoor Koopmanweg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van 2.154 hennepplanten.
feit 2:hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 9 april 2016 in de gemeente Den Helder, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een pand gelegen aan de Pastoor Koopmanweg heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder algemene en een bijzondere voorwaarde, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht te volstaan met een taakstraf, hooguit gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat geen sprake is van recidive, de verdachte een zelfmelder is en hij gedurende het onderzoek volledig heeft meegewerkt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht - indien het hof overweegt een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen - het onvoorwaardelijke deel gelijk te stellen aan de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met één of meer anderen schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Daarbij is op een professionele wijze te werk gegaan. Een hennepkwekerij is een illegale activiteit waarmee aanzienlijke winsten kunnen worden behaald. Daarnaast kan hennep schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan en - direct en indirect - de oorzaak zijn van diverse vormen van criminaliteit met negatieve maatschappelijke effecten tot gevolg. Bovendien heeft de verdachte de voor de hennepkwekerij benodigde elektriciteit op illegale wijze afgetapt, waardoor het energiebedrijf schade heeft opgelopen en (brand)gevaarlijke situaties kunnen worden veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 maart 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof gelet op de straf die in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de algemene richtlijn oriëntatiepunten staftoemeting van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren (LOVS). Daarin wordt voor een hoeveelheid van 500 tot 1.000 hennepplanten als oriëntatiepunt een taakstraf van 180 uren alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden genoemd. Gelet op het feit dat het in de onderhavige zaak gaat om een hoeveelheid van meer dan 2.000 hennepplanten en dus om meer dan het dubbele van het aantal planten waarop het oriëntatiepunt is gebaseerd, in een professioneel ogende kwekerij, alsmede gelet op het feit dat het oriëntatiepunt niet mede ziet op de diefstal van elektriciteit, komt het hof tot een hogere straf dan door de rechtbank is opgelegd. Anders dan bepleit acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf, naast een taakstraf, dan ook passend en geboden. Daarbij zal het hof, evenals de rechtbank, rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het al door de verdachte uitgezeten voorarrest. Het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf wordt opgelegd teneinde de verdachte - aan wie in het verleden al een transactie is opgelegd wegens overtreding van de Opiumwet - ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten. Ook acht het hof het noodzakelijk dat de verdachte contact onderhoudt met de reclassering, gelet op de omstandigheden die zijn geschetst in een over de verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van
13 april 2016. Daarom zal een verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf worden verbonden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
44 (vierenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich zal melden bij Reclassering Nederland zo vaak en zolang als de reclassering dat nodig acht en zich zal houden aan de aanwijzingen van en de afspraken met de reclassering.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 april 2017.