ECLI:NL:GHAMS:2017:5494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
23-003633-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor doodslag met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van doodslag, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een schietincident op 25 juni 2012, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], werd doodgeschoten met een vuurwapen. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de verdachte, [verdachte], de schutter was. Dit bewijs omvatte getuigenverklaringen, camerabeelden en forensisch bewijs, waaronder schotresten op de auto van de verdachte. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van moord wegens gebrek aan bewijs voor voorbedachte raad. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaren voor doodslag. Het hof heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003633-15
datum uitspraak: 5 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-676506-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 november 2017 en 21 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), voornoemde [slachtoffer] met een vuurwapen één of meer kogel(s) en/of één of meer kogelrestant(en) in de borst en/of het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Op 25 juni 2012 is [slachtoffer] op de drempel van zijn woning doodschoten. Uit de verklaringen van de getuige [getuige 4] blijkt de schutter een man met een donkere jas, een spijkerbroek en wit petje te zijn. Op camerabeelden van sportschool ‘ [bedrijf] ’ is rond het tijdstip van het schieten een rennende man te zien die voldoet aan dat signalement. Diezelfde man is eveneens te zien op camerabeelden van kinderdagverblijf ‘ [bedrijf 2] ’.
De verdachte heeft op 25 juni 2012 ruzie gehad met [slachtoffer] en heeft zich daarbij dreigend jegens hem uitgelaten. De verdachte is op de camerabeelden van kinderdagverblijf ‘ [bedrijf 2] ’ herkend door de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Ook op de beelden van sportschool ‘ [bedrijf] ’ is de verdachte herkend door de getuige [getuige 1] .
Daarnaast zijn er overeenkomsten tussen de kleding van de man op de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’ en ‘ [bedrijf] ’ en de kleding van de verdachte. Uit de conclusie van de ganganalyse van de deskundige [deskundige 1] volgt dat er sterk bewijs is dat de persoon op de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’ dezelfde persoon is als de verdachte. De deskundige [deskundige 2] heeft geconcludeerd dat de forensische ganganalyse een valide en betrouwbare methode is voor het identificeren van individuen en heeft de bevindingen en conclusies van [deskundige 1] betrouwbaar geacht. Voorts volgt uit het schotrestenonderzoek van het NFI dat de aangetroffen drie categorie A-deeltjes op de versnellingspook van de auto van de verdachte afkomstig zijn van een schietproces. Het is niet aannemelijk dat die A-deeltjes door een ander dan de verdachte op de versnellingspook zijn terecht gekomen.
De verdachte heeft geen sluitend en overtuigend alibi. Uit het tijdpad blijkt dat het goed mogelijk is geweest voor de verdachte om, nadat hij zijn werkplek had verlaten, eerst naar huis te gaan en van daar te voet naar de woning van [slachtoffer] te lopen en op hem te schieten. In een aantal OVC-gesprekken heeft hij zichzelf belast en op een aantal punten heeft hij kennelijk leugenachtige verklaringen afgelegd.
Op grond van deze feiten en omstandigheden tezamen genomen en in onderling samenhang bezien is er wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat de verdachte [slachtoffer] op 25 juni 2012 heeft doodgeschoten.
Gedurende het tijdsbestek tussen het verlaten van zijn woning en de aankomst bij de woning van [slachtoffer] heeft de verdachte zich kunnen beraden op het besluit, de betekenis en de gevolgen daarvan. Er zijn verschillende momenten geweest waarop de verdachte op zijn schreden terug had kunnen keren.
Dit voert tot de conclusie dat sprake is van het voor voorbedachte raad vereiste kalm beraad en rustig overleg en dus van moord, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft bepleit dat er onvoldoende concludent en objectief feitenmateriaal in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen en heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Niet is komen vast te staan dat de persoon die de getuigen [getuige 4] en/of [getuige 5] hebben waargenomen de schutter is geweest. Er zijn dusdanige verschillen in de verklaringen van deze getuigen dat niet kan worden vastgesteld dat zij over dezelfde persoon verklaren. Evenmin kan worden vastgesteld dat de persoon die is te zien op de camerabeelden dezelfde persoon is als de door [getuige 4] en/of [getuige 5] waargenomen persoon.
De verdachte kan door de getuigen niet op de plaats delict worden geplaatst. De herkenningen van de verdachte op de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’ en ‘ [bedrijf] ’ door de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Direct na de schietpartij is een geruchtencircuit op gang gekomen waardoor bij de getuigen sprake was van voorwetenschap. Bovendien wordt de verklaring van de verdachte dat hij samen met zijn broer [naam 1] was op het moment dat het slachtoffer werd neergeschoten door zijn broer bevestigd.
De overeenkomsten tussen de kleding van de man op de beelden en de kleding van de verdachte op de foto’s die op een externe harde schijf zijn aangetroffen, zijn onvoldoende onderscheidend om daaraan conclusies te kunnen verbinden.
Het door de deskundige [deskundige 1] opgestelde rapport met betrekking tot de door hem uitgevoerde bewegingsanalyse is onvoldoende toereikend om één individu aan te wijzen en kan niet worden gebruikt voor het bewijs. De camerabeelden die hij voor zijn onderzoek kreeg aangeleverd zijn van slechte kwaliteit. De bevindingen van [deskundige 1] leveren onvoldoende overeenkomsten op om te kunnen aannemen dat de verdachte de persoon is die op de camerabeelden is te zien. De opleiding en ervaring van
[deskundige 2] , die heeft gerapporteerd over de wijze waarop [deskundige 1] zijn onderzoek heeft verricht, zijn onvoldoende om hem als deskundige aan te merken.
Aan de resultaten van het schotrestenonderzoek, in het bijzonder het aantreffen van drie A-deeltjes in de auto van de verdachte, kan geen bewijswaarde toekomen. Verscheidene hypothesen zijn denkbaar die de aanwezigheid van die A-deeltjes kunnen verklaren. Geen verband is aangetoond tussen de in de auto aangetroffen A-deeltjes en de plaats delict. Als de verdachte zou hebben geschoten en daarna de onderzochte auto zou hebben gebruikt, zouden meer dan drie A-deeltjes zijn gevonden.
Tenslotte laten de aard, inhoud en strekking van de OVC-gesprekken slechts zien dat de verdachte iedereen die het maar horen wilde probeerde te overtuigen van zijn onschuld, aldus de raadsman.
Overwegingen van het hof
Feiten en omstandigheden
Op 25 juni 2012 is het slachtoffer [slachtoffer] , na een 112-melding over het horen van diverse schoten en glasgerinkel, omstreeks 16:30 uur zwaargewond aangetroffen in een kleine hal achter de centrale toegangsdeur van zijn woning aan [adres 2] . Er lagen glasscherven in het portiek voor de deur. [slachtoffer] lag met zijn rug tegen de deur aan en had een bebloed bovenlichaam. Hij had schotwonden in zijn hoofd en borst. Ondanks reanimatiepogingen is [slachtoffer] ten gevolge van een bijna doorschot door de borst diezelfde dag omstreeks 18:32 uur overleden.
Getuigen plaats delict
De getuige [getuige 4] heeft op 25 juni 2012 en 21 februari 2017 ten overstaan van de politie verklaringen afgelegd. De strekking van deze verklaringen is de volgende.
Op 25 juni 2012 heeft de getuige zijn auto geparkeerd op [adres 2] . Op het moment dat hij uitstapte hoorde hij twee schoten. Daarna hoorde hij nog twee à drie schoten en het geluid van brekend glas. Een paar seconden na de laatste schoten zag hij uit het portiek van de [adres 2] , waar hij ook de schoten vandaan had horen komen, een man rennen. De man rende linksaf de hoek om en deed met een hand iets in zijn rechterzak, nog voor hij de hoek om ging. De man rende linksaf, om het gebouw van de sportschool ‘ [bedrijf] ’ aan [adres 3] . De man had een licht getinte huid en droeg een witte pet met een print, een zwarte jas en een spijkerbroek. De getuige heeft op dat moment niemand anders uit het portiek van de [adres 2] zien komen. Hij zag een getinte man op de hoek van de straat staan. Deze had een donkerder huidskleur dan de man met de pet en dikke lippen.
Beelden sportschool ‘ [bedrijf] ’
Op camerabeelden van sportschool ‘ [bedrijf] ’ van 25 juni 2012 16:24 uur is te zien dat een man met een witte pet, een zwarte jas en een spijkerbroek vanaf [adres 2] de trap op rent en bovenaan de trap linksaf slaat. Hieruit wordt afgeleid dat hij [adres 3] in liep.
Het hof stelt vast dat de man die [getuige 4] heeft zien rennen en de man op de beelden van ‘ [bedrijf] ’ een en dezelfde persoon betreft, nu het door [getuige 4] opgegeven signalement alsmede de richting waarin deze getuige de man heeft zien rennen en het tijdsverloop passen bij de beelden van sportschool ‘ [bedrijf] ’.
Dat [getuige 4] heeft verklaard over een witte pet met print en op de camerabeelden geen print op de pet zichtbaar is, is een detail dat niet afdoet aan het voorgaande. [getuige 4] heeft gezien dat de man, na het geluid van schoten en brekend glas, in één vloeiende beweging van het portiek naar de trap bij sportschool ‘ [bedrijf] ’ rende.
Het hof gaat er op grond van het voorgaande van uit dat de licht getinte persoon met de witte pet, de zwarte jas en de spijkerbroek de schutter is geweest.
Het hof stelt de door de raadsman geopperde mogelijkheid dat de tweede man die [getuige 4] op straat had gezien (een man met een donkerder huidskleur en dikke lippen) de schutter is geweest terzijde.
Uit de verklaring van [getuige 4] volgt dat deze man zich op het moment van schieten niet in de onmiddellijke nabijheid van het portiek van de [adres 2] bevond en ook overigens is niet aannemelijk geworden dat deze persoon met het schieten te maken had.
Wie is de schutter?
De vraag die vervolgens voorligt is of de verdachte de hierboven genoemde persoon en derhalve de schutter is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Beelden kinderdagverblijf ‘ [bedrijf 2] ’
Op de beelden van kinderdagverblijf ‘ [bedrijf 2] ’ aan [adres 3] van 25 juni 2012 omstreeks 16:10 uur is een man te zien met een witte pet, een zwarte jas en een spijkerbroek, van de achterzijde gefilmd, die in de richting van de Admiraal de Ruyterweg loopt.
Het hof stelt vast dat deze man dermate grote overeenkomsten vertoont met de man op de beelden van ‘ [bedrijf] ’ en het door [getuige 4] opgegeven signalement van de schutter dat er vanuit kan worden gegaan dat de man op de beelden van ‘ [bedrijf] ’ en ‘ [bedrijf 2] ’ een en dezelfde man betreft.
Bovendien is het volgens gegevens van de openbare bron
ANWB routeplannerop internet mogelijk dat de man op de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’ in het gegeven tijdsbestek de afstand van ‘ [bedrijf 2] ’ naar de [adres 2] en vervolgens naar de sportschool lopend (deels met versnelde pas) kon afleggen.
Herkenningen
De getuige [getuige 1] heeft de verdachte herkend op de beelden van ‘ [bedrijf] ’ en [getuige 1] en [getuige 2] hebben hem herkend op de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’.
Getuige [getuige 1] was destijds de werkgever van de verdachte, die vrijwel dagelijks contact met hem had. Hij heeft verklaard dat hij de verdachte op de beelden van ‘ [bedrijf] ’ herkent aan zijn manier van bewegen, zijn kleding en haardracht.
Bij het tonen van de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’ heeft [getuige 1] verklaard dat hij de verdachte herkent aan zijn manier van bewegen, met zijn hoofd een beetje naar beneden en breed met zijn armen, aan zijn billen, die een beetje gezet zijn, en aan zijn jas, die hij dag en nacht aan heeft. Volgens [getuige 1] had de verdachte een standaard outfit bestaande uit jeans, werkschoenen of gympen, een leren jack en een pet. De verdachte droeg altijd een pet. [getuige 1] heeft de verdachte gezien met een witte pet met een rond gebogen klep voorop en een stelband achterop.
Getuige [getuige 2] werkte regelmatig samen met de verdachte en heeft verklaard dat hij de verdachte op de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’ herkent aan zijn loopje en aan zijn kleding. De verdachte droeg volgens [getuige 2] , toen hij ongeveer acht weken daarvoor met hem werkte, altijd een wit petje en een (nep)leren jas. [getuige 2] heeft verklaard dat hij de jas op de beelden herkent aan de naden die op de rug lopen; een horizontale ter hoogte van zijn schouder en een verticale in het midden.
Het hof acht de herkenningen door [getuige 1] en [getuige 2] voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Beide getuigen kenden de verdachte goed en het hof acht de door hen beschreven kenmerken in onderlinge samenhang voldoende onderscheidend voor een herkenning. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte, gelet op de hierna volgende overwegingen met betrekking tot ganganalyse van deskundige [deskundige 1] , een kenmerkende manier van bewegen heeft.
Op grond van de inhoud van het dossier of het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] door eventuele geruchten of voorinformatie zijn beïnvloed. Het feit dat bekenden van de verdachte, het hof begrijpt dat de raadsman hier doelt op de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] , hem niet op de camerabeelden hebben herkend, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de bewijswaarde van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
Het hof acht de herkenning van [getuige 3] onvoldoende overtuigend en zal die herkenning niet voor het bewijs gebruiken.
Ganganalyse
De Britse podiatrisch chirurg [deskundige 1] , deskundige op het gebied van ganganalyse
(forensic gait analysis), heeft de man op de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’ bestudeerd (die hij aanduidt als man X) en vergeleken met surveillance opnames, waarbij op verschillende dagen heimelijk opnamen van de lopende verdachte zijn gemaakt. [deskundige 1] heeft op 23 december 2013 zijn rapport hierover uitgebracht, van welk rapport een vertaling in het dossier is gevoegd. [deskundige 1] concludeert dat naar zijn overtuiging er sterk bewijs is voor de stelling dat man X en de man in de surveillance opnames (de verdachte) een en dezelfde zijn.
[deskundige 1] heeft vastgesteld dat man X en de verdachte de volgende gemeenschappelijke bewegingskenmerken hebben: een duidelijk naar buiten draaiende linkervoet, een vroege hiellift aan het linkerbeen, een rechterarm die veel meer naar voren zwaait dan de linkerarm, een smalle gangbasis waarbij de linker voet bijna helemaal voor de rechter zwaait, een licht o-been aan de linkerkant, een zeer lichte antalgische gang aan de linkerkant heeft en een goed gebouwd postuur.
Volgens [deskundige 1] is even belangrijk als deze gelijke eigenschappen dat hij geen verschillen ziet die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat het hier
nietom een en dezelfde persoon gaat.
[deskundige 1] is ter terechtzitting in hoger beroep als deskundige gehoord en heeft verklaard bij de in zijn rapport weergegeven bevindingen en conclusies te blijven. Hoewel in de wetenschap met betrekking tot ganganalyse geen relevant statistisch onderzoek bekend is en aan ganganalyse niet dezelfde bewijswaarde toekomt als aan dactyloscopisch onderzoek, komt [deskundige 1] zonder reserves tot de conclusie dat man X en de man in de surveillance opnames dezelfde persoon betreft.
Over de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek van [deskundige 1] is op 20 september 2016 gerapporteerd door drs. [deskundige 2] , die eveneens ter terechtzitting in hoger beroep als deskundige is gehoord. Gelet op de inhoud van het door hem aan het hof toegezonden en in het dossier gevoegde curriculum vitae merkt het hof [deskundige 2] aan als deskundige op het gebied van bewegingsanalyse.
[deskundige 2] acht de door [deskundige 1] gehanteerde onderzoeksmethode en zijn bevindingen en conclusies betrouwbaar.
Het hof is van oordeel dat de conclusies en bevindingen van [deskundige 1] zoals weergegeven in voornoemd rapport en zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep bruikbaar zijn voor het bewijs. Anders dan de raadsman heeft gesteld, acht het hof niet aannemelijk dat [deskundige 1] door voorinformatie of door het aangeleverde beeldmateriaal is beïnvloed in zijn onderzoek.
De stelling van de raadsman dat [deskundige 1] vindt dat het beeldmateriaal van slechte kwaliteit is, berust op een verkeerde interpretatie van de verklaring van [deskundige 1] ter terechtzitting in hoger beroep en mist dus feitelijke grondslag.
Kleding
Tijdens een doorzoeking bij [naam 1] , de broer van de verdachte, zijn op een externe harde schijf foto’s aangetroffen van de verdachte van 18 januari 2009. Op die foto’s is de verdachte gekleed in een zwarte jas en een blauwe spijkerbroek en draagt hij een witte pet. De politie heeft deze kleding vergeleken met die van de man op de beelden van ‘ [bedrijf] ’ en ‘ [bedrijf 2] ’. Zowel de pet op de beelden als de pet op de foto’s is geheel wit, open aan de achterzijde en de klep staat aan de voorzijde halfrond gebogen en schuin naar beneden. De jas op de beelden en de jas op de foto’s is zwart, heeft een korte kraag tot halverwege de nek, komt tot boven de billen, heeft epauletten met een knoopje op de schouders, een horizontale naad op de rug ter hoogte van de schouderbladen, een oplichtend detail ter hoogte van de rechterborstzak en de lengte van de mouwen is zodanig dat deze net over de hand vallen.
Deze beschrijvingen komen voor een belangrijk deel overeen met de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij de verdachte in het weekend een witte pet met een rond gebogen klep en een stelband aan de achterzijde heeft zien dragen. [getuige 2] heeft verklaard over een horizontale naad op de rug van de jas van de verdachte.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat het samenstel van de kledingstukken (ofwel de outfit) van de man op de beelden van ‘ [bedrijf] ’ en ‘ [bedrijf 2] ’ sterk overeenkomt met de outfit van de verdachte op genoemde foto’s. Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat de combinatie van de onderdelen van de kleding van de verdachte, ook gezien de specifieke details van de jas, voldoende significant zijn en bruikbaar voor het bewijs.
Onderzoek schotresten
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft onderzoek gedaan naar schotresten die zijn aangetroffen op de versnellingspook van de auto die enkele uren na het delict door de verdachte is bestuurd, waarna hij deze auto, een Daihatsu Cuore met het kenteken [kenteken] , heeft overgedragen aan getuige [getuige 6] . De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het NFI-rapport van 15 augustus 2012, aangevuld met NFI-rapporten van 7 november 2012 en 16 maart 2017.
Uit het schotrestenonderzoek is gebleken dat de op die versnellingspook aangetroffen zogeheten categorie A-deeltjes afkomstig zijn van een schietincident. Het NFI acht de bevindingen van het onderzoek ongeveer even waarschijnlijk wanneer de A-deeltjes van de versnellingspook en de A-deeltjes die zijn aangetroffen op het schotrestenfolie van de toegangsdeur van de woning van [slachtoffer] dezelfde bron van herkomst hebben als dat deze een verschillende bron van herkomst hebben.
Voorts acht het NFI de bevindingen van het schotrestenonderzoek veel waarschijnlijker als de hypothese waar is dat de A-deeltjes op de versnellingspook zijn terecht gekomen omdat de verdachte met de auto heeft gereden nadat hij het slachtoffer heeft neergeschoten dan dat de hypothese waar is, dat de A-deeltjes op die versnellingspook zijn terecht gekomen omdat de collega
(het hof begrijpt: [getuige 6] )met de auto heeft gereden.
Het hof leidt met name uit het laatste onderzoek van het NFI af dat niet aannemelijk is dat de A-deeltjes door contaminatie via [getuige 6] op de versnellingspook terecht zijn gekomen. Uit de inhoud van het dossier of het verhandelde ter terechtzitting is evenmin een ander scenario aannemelijk geworden dat de aanwezigheid van de aangetroffen A-deeltjes kan verklaren. Het hof gaat er op grond van de NFI rapporten in onderling verband en samenhang bezien dan ook van uit dat deze A-deeltjes afkomstig zijn van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij nooit een vuurwapen in zijn handen heeft gehad. Het hof acht deze verklaring gelet op het bovenstaande niet geloofwaardig.
Uit het NFI-onderzoek blijkt niet dat de aan
eenschietincident gerelateerde aanwezigheid van de A-deeltjes het onderhavige schietincident betreft, maar het hof gaat daar wel van uit. Dit gelet op het feit dat de verdachte kort nadat het delict heeft plaatsgevonden in de auto heeft gereden en niet is gebleken dat de verdachte bij een ander schietincident betrokken is geweest. Dat slechts drie A-deeltjes op de versnellingspook zijn aangetroffen laat zich verklaren door het feit dat de verdachte in de gelegenheid is geweest zijn handen (hoewel kennelijk onvoldoende) te reinigen voordat hij de auto ging besturen.
Tijdspanne looproute van de verdachte
De verdachte heeft erkend dat hij op 25 juni 2012 om 15:47 uur te zien is op de beelden van winkelfiliaal [bedrijf 3] op het [adres 4] in Amsterdam en dat ook het tijdstip juist is. Hij heeft verklaard dat hij op dat moment net uit de bus was gestapt en te voet op weg was naar zijn woning aan de [adres 1]
.
Het hof acht het mogelijk dat de verdachte in de tijdspanne van 15:47 uur (tijdstip beelden [bedrijf 3] ) tot 16:24 uur (tijdstip beelden ‘ [bedrijf] ’) eerst naar zijn huis is gelopen en daarna van zijn huis naar de woning van [slachtoffer] is gelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij wist waar [slachtoffer] woonde omdat hij hem regelmatig voor het werk ophaalde en thuis bracht.
Volgens openbare bron,
de ANWB-routeplannerop internet, is het van het Mercatorplein naar de woning van de verdachte aan de [adres 1] ongeveer vijf minuten lopen. Daaruit volgt dat de verdachte omstreeks 15:52 uur thuis kan zijn geweest. Vanaf de [adres 1] is het ongeveer zes minuten lopen naar ‘ [bedrijf 2] ’ aan [adres 3] 181, zodat het eveneens mogelijk is dat de verdachte omstreeks 16:10 uur op de beelden van ‘ [bedrijf 2] ’ te zien is. Vanaf ‘ [bedrijf 2] ’ is het ongeveer acht minuten lopen naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres 2] , zodat de verdachte omstreeks 16:18 uur bij die woning kan zijn geweest. Op grond van het dossier is niet exact vast te stellen hoe laat er is geschoten, maar [getuige 4] heeft verklaard dat hij omstreeks 16:30 uur schoten hoorde en de getuige
[naam 2] heeft verklaard dat zij even voor 16:26 uur hard geschreeuw en vervolgens schoten hoorde.
Alibi van de verdachte
Het alibi van de verdachte luidt dat hij op het moment van het schieten thuis was met zijn broer [naam 1] . [naam 1] heeft verklaard dat de verdachte omstreeks 15:00 uur thuis kwam, dat hij tot omstreeks 18:00 uur met de verdachte in diens woning is geweest en dat hij, [naam 1] , toen naar Zaandam is gegaan.
Deze verklaring vindt geen bevestiging in objectieve concreet te verifiëren feiten of omstandigheden.
Bovendien is deze verklaring strijdig met het tijdstip van 15:47 uur van de beelden van [bedrijf 3] waarop de verdachte, zoals hij heeft erkend, is te zien terwijl hij op weg was naar zijn woning.
In het dossier kan ook overigens geen bevestiging worden gevonden voor de stelling dat [naam 1] die dag in de woning van de verdachte was, te minder gezien de volgende
weluit het dossier blijkende omstandigheden.
Uit de historische verkeersgegevens van de huisaansluiting van [naam 1] in Zaandam met telefoonnummer [telefoonnummer 1] is gebleken dat op 25 juni 2012 omstreeks 13:32 uur met dat nummer is gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Uit de opgevraagde GBA-gegevens komt naar voren dat [naam 1] destijds als enige bewoner stond ingeschreven op het adres Poelenburg 397 te Zaandam. Verder is uit onderzoek naar de reisbewegingen van [naam 1] gebleken dat hij gebruik maakte van twee ov-chipkaarten, waarvan op 23, 24 en 25 juni 2012 geen gebruik is gemaakt. Wel zijn reisbewegingen met die kaarten gemaakt op 22 juni 2012 van Amsterdam naar Zaandam en op 26 juni 2012 van Zaandam naar Amsterdam.
Deze feiten en omstandigheden zijn onopgehelderd gebleven omdat noch de verdachte noch [naam 1] daarover een verklaring heeft afgelegd en deze laten de mogelijkheid open dat [naam 1] ten tijde van het schietincident niet in Amsterdam was, maar in Zaandam.
Gelet op al het voorgaande acht het hof het door de verdachte opgegeven alibi volstrekt onaannemelijk.
Conclusie: de verdachte was de schutter
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] op 25 juni 2012 in het portiek van zijn woning aan de [adres 2] heeft neergeschoten.
De verweren van de raadsman worden verworpen.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent de zogeheten OVC-gesprekken behoeft geen nadere bespreking, omdat het hof deze gesprekken waar de verdachte aan heeft deelgenomen, niet voor het bewijs zal gebruiken. Het hof ziet evenmin aanleiding die gesprekken als ontlastend aan te merken, reeds omdat het aannemelijk is dat de verdachte zich ervan bewust was dat die gesprekken zouden worden opgenomen en/of door de politie zouden worden beluisterd.

Vrijspraak voorbedachte raad

Ten aanzien van de vraag of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en zich schuldig heeft gemaakt aan moord, overweegt het hof het volgende.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof vindt dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat daarvan bij de verdachte sprake is geweest, omdat niet is vastgesteld wat de intentie van de verdachte is geweest op het moment dat hij naar de woning van [slachtoffer] toe is gegaan en onvoldoende concrete feiten vastgesteld zijn over hetgeen zich precies heeft afgespeeld voorafgaand aan het schieten.
De verdachte dient dus te worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 juni 2012 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met een vuurwapen kogels in de borst (en het hoofd) geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat hij strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde integraal vrijgesproken en heeft dus geen straf opgelegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek van voorarrest.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Hierbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De verdachte is naar de woning van het slachtoffer gegaan en heeft hem in het portiek van diens woning met een vuurwapen kogels in zijn borst en hoofd geschoten. Het slachtoffer is ten gevolge van een bijna doorschotverwonding door zijn borst overleden. De verdachte heeft daarmee een gezonde, vol in het leven staande, vitale man alles ontnomen. Door zijn ontkenning heeft de verdachte geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn verregaande daad en geen inzicht geboden in de redenen voor het toepassen van dit brute geweld jegens het slachtoffer.
De verdachte heeft hiermee aan de familie en vrienden van het slachtoffer ongekend leed berokkend. Het leven van de moeder en zus van het slachtoffer is na zijn dood niet meer hetzelfde. Dit blijkt uit de indringende slachtofferverklaringen die ter terechtzitting in hoger beroep zijn voorgelezen. Het slachtoffer kwam elke dag uit zijn werk bij zijn moeder. Zij zal dit voor altijd moeten missen. Voor de zus van het slachtoffer is het leven zonder haar broer niet compleet meer. Met gevoelens van boosheid en verdriet blijven zij achter en moeten zij verder leven.
Bovendien is de rechtsorde door dit feit ernstig geschokt. Op klaarlichte dag zijn in een woonwijk, waar jong en oud zichzelf onbekommerd moeten kunnen begeven, dodelijke kogels met een vuurwapen verschoten. Bij buurtbewoners, getuigen en collega’s zal de dood van het slachtoffer en de manier waarop hij is gedood veel beroering, afschuw en gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt.
Op grond van het bovenstaande acht het hof geen andere straf dan een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur gerechtvaardigd uit oogpunt van vergelding, generale en speciale preventie.
Het hof constateert ambtshalve dat de redelijke termijn, die ingevolge artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in acht moet worden genomen, in de fase van de eerste aanleg en in de fase van het hoger beroep is overschreden.
De termijnoverschrijding houdt grotendeels verband met de complexiteit van de zaak en de onderzoeken die in dat verband in eerste aanleg en in hoger beroep zijn verricht. Daarom zal worden volstaan met de constatering van deze overschrijding.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 november 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Gelet op het tijdsverloop sinds die veroordelingen en de andersoortige aard van desbetreffende delicten zal het hof deze niet ten nadele van de verdachte wegen.
Het hof acht, alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren passend en geboden.
Deze straf is lager dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, omdat het hof geen moord maar doodslag bewezen acht.
Gezien de beperkte duur van de ondergane voorlopige hechtenis die de verdachte heeft ondergaan realiseert het hof zich dat de verdachte nog geruime tijd gedetineerd zal zijn door het opleggen van deze straf. Bij afzonderlijke beslissing zal het bevel tot gevangenneming worden gegeven.

Beslissingen omtrent beslag

De onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, te weten één paar schoenen van het merk Prada, één schoen van het merk Nike, één werkschoen, één witte sok, één witte tas, één lichtblauw shirt en één jas, dienen te worden teruggegeven aan de verdachte, aangezien hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een sigaret, een Cd-Rom, drie glasscherven en drie blauwe broeken, dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten munitie (twee kogelpunten en drie kogels), dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift wordt toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 3. 1.00 PR Schoenen Prada (4328317);
  • 6. 1.00 STK Schoenen Nike (4329243);
  • 7. 1.00 STK Schoenen, werkschoen (4329244);
  • 8. 1.00 STK Sok Kl: wit (4324317);
  • 9. 1.00 STK Tas Kl: wit (4324320);
  • 11. 1.00 STK Shirt Kl: lichtblauw (4324321);
  • 12. 1.00 STK Jas (4327998).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1. 1.00 STK sigaret, peuk (4324815);
  • 2. 1.00 STK Cd-Rom (4339098);
  • 4. 3.00 STK GLAS, 3 glasscherven (4324806);
  • 5. 1.00 STK Broek Kl: blauw (4328318);
  • 10. 1.00 STK Broek Kl: blauw (4324323);
  • 13. 1.00 STK Broek Kl: blauw (4329683);
  • 14. 1.00 STK Munitie, kogelpunt uit traprede (4324818);
  • 15. 1.00 STK Munitie, kogelpunt (4324814);
  • 16. 1.00 STK Munitie, kogel uit letsel a (4325774);
  • 17. 1.00 STK Munitie, kogel 2 uit letsel b (4325778);
  • 18. 1.00 STK Munitie, kogel 3 (deeltje) afkomstig uit letsel b (4325786).
Beveelt de gevangenneming van de verdachte, zoals geminuteerd bij afzonderlijke beschikking van heden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2017.
[…]