ECLI:NL:GHAMS:2017:5491

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
200.215.762/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder wegens onterecht gelegde beslagen en doorbelaste kosten

In deze zaak gaat het om een klacht van klaagster tegen een gerechtsdeurwaarder. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij beslagen heeft gelegd ten laste van een debiteur zonder dat het vonnis aan de debiteur was betekend. Dit leidde tot de ongeldigheid van de beslagen. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder de kosten van deze onjuiste beslagen doorbelast aan klaagster. De kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft de klacht gegrond verklaard en een geldboete van € 500,- opgelegd aan de gerechtsdeurwaarder. Het hof bevestigt deze beslissing.

De gerechtsdeurwaarder heeft op 15 mei 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer, die op 25 april 2017 de klacht van klaagster gegrond verklaarde. Klaagster heeft op 12 juni 2017 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 12 oktober 2017, waarbij zowel de gerechtsdeurwaarder als klaagster aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat klaagster een onderneming exploiteert die zich bezighoudt met incasso-rechercheopdrachten en dat zij gebruik heeft gemaakt van de diensten van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft in 2014 beslag gelegd op de bankrekening van de debiteur, maar het vonnis was niet tijdig betekend. Dit leidde tot een verstoring van de werkrelatie tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder, wat resulteerde in juridische procedures.

Het hof oordeelt dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht, omdat zij belang heeft bij de correcte uitvoering van de beslagleggingen. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt door de beslagen te leggen zonder dat het vonnis was betekend. Het hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder niet gerechtigd was om kosten in rekening te brengen voor deze ongeldige beslagen. De maatregel van een geldboete van € 500,- wordt als passend en geboden beschouwd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.215.762/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/592625 / DW RK 15/740
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 december 2017
inzake
[gerechtsdeurwaarder] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam] ,
appellant,
tegen
[klaagster] ,
gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 15 mei 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de onder bovengenoemd nummer gegeven beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 25 april 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:68). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel opgelegd van een geldboete van € 500,-.
1.2.
Klaagster heeft op 12 juni 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2017. De gerechtsdeurwaarder, vergezeld van kantoorgenoot [X] , en klaagster, in de persoon van haar directeur [directeur] (hierna: [directeur] ), zijn aldaar verschenen en hebben het woord gevoerd; [directeur] aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof ziet aanleiding om de feiten zelfstandig vast te stellen.
3.2.
Klaagster exploiteert een onderneming op het gebied van incasso-rechercheopdrachten. Voor de uitvoering van haar werkzaamheden heeft klaagster gebruik gemaakt van de dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder. Ter nadere uitwerking van de werkafspraken hebben partijen op 16 april 2012 een overeenkomst gesloten onder de naam “Service Level Agreement”.
3.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster bijgestaan bij de inning van een vordering op een debiteur. Dit heeft geresulteerd in een (toewijzend) vonnis van 13 februari 2014 van de rechtbank Oost-Brabant. Genoemde vordering stond op naam van [BV] die op haar beurt klaagster had ingeschakeld voor de inning van de vordering.
3.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft ten behoeve van de inning van de vordering op 22 mei 2014 ten laste van de debiteur (derden)beslag gelegd onder de ABN-AMRO bank. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is op 5 juni 2014 aan de debiteur betekend.
3.5.
Op 28 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder wederom ten laste van de debiteur (derden)beslag gelegd onder de ABN-AMRO bank. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is op 23 september 2014 aan de debiteur betekend.
3.6.
Vast staat dat voorafgaand aan de beslagen het vonnis niet aan de debiteur was betekend. De kosten van de beide hiervoor onder 3.4 en 3.5 genoemde gelegde beslagen zijn door de gerechtsdeurwaarder doorbelast aan klaagster.
3.7.
Op enig moment is de werkrelatie tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder verstoord geraakt. Dit heeft geleid tot diverse juridische procedures die partijen over en weer hebben geëntameerd. Uiteindelijk hebben partijen - klaagster en de gerechtsdeurwaarder - overeenstemming bereikt over een minnelijke regeling. Deze minnelijke regeling is vastgelegd in een door partijen op 1 december 2014 getekende vaststellingsovereenkomst, die behoort tot de stukken van het geding.

4.Standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder beslagen te hebben gelegd ten laste van de debiteur zonder dat daaraan voorafgaand het vonnis aan de debiteur was betekend, wat de ongeldigheid van de beslagen met zich bracht. Daarbij komt nog, aldus klaagster, dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van deze onjuiste beslagen vervolgens ook nog aan haar heeft doorbelast.
4.2.
Klaagster benadrukt in hoger beroep dat zij als opdrachtgeefster belang erbij heeft dat de tenuitvoerlegging van vonnissen door de gerechtsdeurwaarder, waaronder het leggen van beslag, op correcte wijze geschiedt. Zij kan op een onjuiste beslaglegging door haar opdrachtgevers worden aangesproken.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

5.1.1.
De gerechtsdeurwaarder stelt zich in hoger beroep allereerst op het standpunt dat klaagster geen persoonlijk belang heeft bij haar klacht en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht. De gerechtsdeurwaarder wijst in dit verband erop dat het de debiteur is die in het onderhavige geval is benadeeld door het onjuiste (derden)beslag. Daarnaast zou, aldus de gerechtsdeurwaarder, naast de debiteur ook nog de crediteur, [BV] in haar hoedanigheid van (uiteindelijk) opdrachtgeefster gezien kunnen worden als belanghebbende bij de klacht.
5.1.2.
Voorts wijst de gerechtsdeurwaarder op de artikelen 12 en 13 van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst. In artikel 12 is opgenomen dat over en weer finale kwijting wordt verleend ten aanzien van de financiële afhandeling van de dossiers die de gerechtsdeurwaarder in opdracht van klaagster behandelde. De door klaagster ingediende klacht betreft een dossier dat de gerechtsdeurwaarder heeft behandeld vóór de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Daarin is afgesproken dat als klaagster het niet eens is met een afrekening, dat in onderling overleg wordt besproken en afgehandeld. Een eventueel daaruit voortvloeiend geschil hoort vervolgens niet thuis bij de tuchtrechter, maar bij de burgerlijke rechter. Daarnaast wijst de gerechtsdeurwaarder erop dat op grond van de vaststellingsovereenkomst ieder geschil dat voortvloeit uit deze overeenkomst, voorgelegd dient te worden aan de rechtbank te ’s-Gravenhage. Een redelijke lezing van de vaststellingsovereenkomst brengt dan met zich dat partijen ervan hebben afgezien een eventueel geschil over een afrekening voor te leggen aan de tuchtrechter. Ook daarom concludeert de gerechtsdeurwaarder tot niet-ontvankelijkverklaring.
5.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat het hiervoor onder 3.3 genoemde vonnis niet is betekend aan de debiteur. De gerechtsdeurwaarder heeft in dit verband aangevoerd dat een van zijn medewerkers per abuis niet heeft opgemerkt dat het vonnis niet was betekend en de beslagstukken heeft meegegeven aan de gerechtsdeurwaarder, die vervolgens de beslagen heeft gelegd. De gerechtsdeurwaarder wijst erop dat ‘waar gehakt wordt spaanders vallen’ en dat zijn kantoor vele duizenden opdrachten/dossiers per jaar behandelt. Verder heeft hij naar aanleiding van de onderhavige casus nog eens zijn werknemers erop gewezen dat zij te allen tijde zeer secuur te werk moeten gaan.
5.3.
Voorts komt de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep op tegen het oordeel van de kamer dat
“uit de overgelegde stukken blijkt dat de (nietige) derdenbeslagen niet tijdig zijn overbetekend maar pas na respectievelijk 14 en 26 dagen”. De gerechtsdeurwaarder wijst in dit verband erop dat de kwestie van de overbetekening geen onderdeel heeft uitgemaakt van de klacht, wat ook blijkt uit de omschrijving van de klacht die onder 3 (
“De klacht”)van de beslissing van de kamer is weergegeven. De gerechtsdeurwaarder concludeert dan ook dat de kamer de gronden van de klacht zelfstandig heeft aangevuld, hetgeen niet is toegestaan.
5.4.
Met betrekking tot de hoogte van de maatregel heeft de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep aangevoerd dat de kamer bij de motivering van de boete abusievelijk heeft overwogen dat de gerechtsdeurwaarder vier exploten (ten onrechte) heeft uitgebracht. De gerechtsdeurwaarder stelt in dit verband dat hij niet vier maar twee exploten heeft uitgebracht. De twee overbetekeningsexploten zijn uitgebracht door een collega gerechtsdeurwaarder. Daarbij komt, aldus de gerechtsdeurwaarder, dat de hoeveelheid exploten geen verzwaring van de straf met zich mee zou moeten brengen, omdat er in wezen slechts sprake is van één fout, namelijk het niet betekenen van het vonnis. De overige fouten vloeien voort uit deze ene fout.

6.Beoordeling

Omvang klacht
6.1.
Uit de stukken van het geding in eerste aanleg valt naar het oordeel van het hof af te leiden dat de (door de kamer vastgestelde) niet tijdige overbetekening van de derdenbeslagen geen deel uitmaakte van de klacht. Met de gerechtsdeurwaarder is het hof van oordeel dat de kamer in zoverre de gronden van de klacht ten onrechte heeft aangevuld. De door de kamer vastgestelde niet tijdige overbetekening van de derdenbeslagen wordt daarom niet in de verdere beoordeling betrokken.
Ontvankelijkheid klaagster in haar klacht
6.2.1.
Klaagster heeft als opdrachtgeefster belang erbij dat (derden)beslagen correct worden gelegd. Anders dan de gerechtsdeurwaarder heeft betoogd, kan klaagster nadeel ondervinden van onjuist uitgevoerde (derden)beslagen. Het is immers klaagster die de opdracht tot inning van de vordering op zich heeft genomen jegens haar opdrachtgeefster [BV] Indien ergens in de keten een fout wordt begaan kan klaagster hierop worden aangesproken worden door haar opdrachtgeefster, hetgeen gevolgen kan hebben voor de onderlinge verhoudingen of kan leiden tot reputatieschade. Daarmee is het belang van klaagster gegeven.
6.2.2
Ter zitting is gebleken dat klaagster pas na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst de beschikking heeft gekregen over een groot aantal dossiers. Eén van de door de gerechtsdeurwaarder vrijgegeven dossiers betrof het dossier van de debiteur. Klaagster heeft ter zitting, door de gerechtsdeurwaarder onvoldoende gemotiveerd betwist, gesteld dat na ontvangst van het dossier is gebleken dat in dit dossier het vonnis niet was betekend aan de debiteur. Op dat moment kon naar het oordeel van het hof klaagster pas vaststellen dat de beslagen ongeldig (lees: nietig) waren. Daarbij komt nog dat de klacht, anders dan de gerechtsdeurwaarder lijkt te veronderstellen, niet alleen betrekking heeft op het in rekening brengen van kosten aan klaagster ter zaken van de beslagleggingen, maar juist ook op het niet in acht nemen van de geldende procedures met betrekking tot het leggen van beslagen. Het is juist dit aspect waarop klaagster door haar opdrachtgevers aangesproken kan worden en dat ook kern van de ambtelijke werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder raakt. Naar het oordeel van het hof staat de vaststellingsovereenkomst dan ook niet eraan in de weg dat klaagster een tuchtklacht als de onderhavige jegens de gerechtsdeurwaarder indient.
6.2.3.
Het vorenstaande brengt het hof tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
De klacht
6.3.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat hij een fout heeft begaan bij de hiervoor onder 3.4 en 3.5 genoemde door hem gelegde (derden)beslagen: het vonnis was niet betekend en de beslagen zijn hierdoor ongeldig. Hij heeft ook erkend dat de beslagen niet gelegd hadden mogen worden bij de debiteur. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
6.3.2.
Ter zitting is verder gebleken dat ook nadat de fout aan het licht was gekomen en was besproken met de debiteur, de kosten van deze werkzaamheden desalniettemin aan klaagster in rekening zijn gebracht. Het hof is van oordeel dat het een gerechtsdeurwaarder niet is toegestaan om kosten in rekening te brengen voor beslagen die niet hadden mogen worden gelegd, bijvoorbeeld omdat de bevoegdheid daarvoor ontbrak. Anders dan de gerechtsdeurwaarder heeft betoogd, betreft dit niet enkel een civielrechtelijke aangelegenheid tussen een opdrachtgever en een gerechtsdeurwaarder. Het in rekening brengen aan opdrachtgevers van ongeldig verrichte ambtshandelingen, zoals in dit geval ongeldige beslagen, is in strijd met de voor een gerechtsdeurwaarder geldende beroeps- en gedragsregels. Dat de declaratie automatisch voortvloeit uit de digitale systemen van de gerechtsdeurwaarder - als aan de randvoorwaarden van de SLA is voldaan stuurt het systeem automatisch een factuur - maakt dat niet anders. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om zijn interne systeem zo aan te passen dat geen factuur kan worden verzonden voor ambtshandelingen waarvan de onjuistheid reeds is gebleken. Ook dit klachtonderdeel is daarom gegrond.
Maatregel
6.4.
De handelwijze van de gerechtsdeurwaarder acht het hof dermate tuchtrechtelijk laakbaar dat een maatregel van een geldboete van € 500,- passend en geboden is.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt - onder verbetering van de gronden - de beslissing van de kamer.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017 door de rolraadsheer.