ECLI:NL:GHAMS:2017:5490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
200.212.278/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot de rechtsgeldigheid van executie en terugbetaling van teveel geïncasseerde gelden

In deze zaak gaat het om een klacht tegen een (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder, ingediend door twee klagers. De klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat de executie van een verstekvonnis niet rechtsgeldig is en dat teveel geïncasseerde gelden niet voortvarend zijn terugbetaald. De kamer heeft de klacht deels gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder een berisping opgelegd. Het hof oordeelt echter dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor handelingen die buiten zijn betrokkenheid zijn verricht. Het hof vernietigt de eerdere beslissing en verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

De gerechtsdeurwaarder had op 22 maart 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die op 21 februari 2017 de klacht van de klagers gegrond had verklaard. De klagers stelden dat de executie niet rechtsgeldig was omdat de vordering al was overgedragen aan een andere vennootschap voordat het verstekvonnis was betekend. Daarnaast werd betoogd dat de terugbetaling van teveel geïncasseerde bedragen niet voortvarend genoeg was geschied.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer waren vastgesteld en heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vertraagde restitutie, aangezien hij niet betrokken was bij de behandeling van het dossier. Het hof benadrukt dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor handelingen die door medewerkers van zijn kantoor zijn verricht, waar hij geen invloed op had. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 19 december 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.212.278/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/590537 DW RK 15/605
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 19 december 2017
inzake
[gerechtsdeurwaarder] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaatsnaam] ,
appellant,
gemachtigde: O.M. Jans,
tegen
1. [klager] ,
2. [klaagster] ,
beiden wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 22 maart 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 21 februari 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:101). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerden (hierna: klagers) gegrond verklaard voor wat betreft het klachtonderdeel dat inhoudt dat na aanpassing van de beslagvrije voet in voor klagers gunstige zin het teveel ingehoudene niet voortvarend genoeg is terugbetaald, en ongegrond verklaard wat betreft de overige klachtonderdelen. De kamer heeft daarbij de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd met de aanzegging dat indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.
1.2.
Klagers hebben op 6 april 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend. Op 29 augustus 2017 hebben klagers producties bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 oktober 2017. De gerechtsdeurwaarder is bij zijn gemachtigde verschenen. Klager sub 1 is in persoon verschenen, mede namens klaagster sub 2, die niet is verschenen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en klager sub 1 hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof mede van die feiten uitgaat.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gerechtsdeurwaarder is thans verbonden aan [kantoornaam] te [plaatsnaam] . Voorheen was hij toegevoegd aan gerechtsdeurwaarder [gerechtsdeurwaarder] , deurwaarder te [plaatsnaam] , van het kantoor [kantoornaam] (hierna: [kantoornaam] ). Op laatstbedoelde periode ziet de klacht.
3.2.2.
In opdracht van [opdrachtgever] (hierna: [opdrachtgever] ) heeft de gerechtsdeurwaarder klagers op 15 april 2014 gedagvaard tot betaling van een uit hoofde van een tussen [opdrachtgever] en klagers bestaande kredietovereenkomst uitstaand saldo, te vermeerderen met rente en kosten. In die zaak is vervolgens op 4 juni 2014 een verstekvonnis gewezen ten gunste van [opdrachtgever] . Op 24 juni 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klagers aangezegd dat [opdrachtgever] haar rechten en verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst bij akte van 28 maart 2014 had overgedragen aan de vennootschap naar buitenlands recht [vennootschap] (hierna: [vennootschap] ) en heeft hij het verstekvonnis van 4 juni 2014 aan hen betekend.
3.2.3.
Op 7 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster sub 2 executoriaal derdenbeslag gelegd onder [stichting] te [plaatsnaam] (hierna: [stichting] ). Daarbij is de beslagvrije voet vastgesteld op € 611,77 per maand. Op 9 januari 2015 hebben klagers een medewerker van [kantoornaam] verzocht de beslagvrije voet aan te passen. Een andere medewerker van [kantoornaam] heeft dit verzoek in behandeling genomen. Nadat klagers op 2 en 20 februari 2015 aanvullende stukken hadden aangeleverd, heeft deze medewerker van [kantoornaam] bij brief aan klagers van 23 februari 2015 onder meer bericht dat de beslagvrije voet van het beslag onder [stichting] zou worden verhoogd tot € 1.163,74 en dat [stichting] van deze wijziging in kennis was gesteld. In de bij deze brief gevoegde kopie van de brief van diezelfde medewerker van [kantoornaam] aan [stichting] , van eveneens 23 februari 2015, staat dat eventueel teveel ingehouden bedragen door [kantoornaam] aan [stichting] zouden worden geretourneerd met het verzoek deze aan de rechthebbende te voldoen.
3.2.4.
Bij e-mail aan een medewerker van [kantoornaam] van 12 juni 2015 heeft de advocaat van klaagster sub 2 laten weten dat zijn cliënte naar aanleiding van de aanpassing van de beslagvrije voet nog geen restitutie had ontvangen en heeft hij verzocht de status daarvan na te gaan. In reactie daarop heeft de medewerker van [kantoornaam] bij e-mail van 17 juni 2015 de advocaat geïnformeerd dat van de afdracht van februari 2015 inderdaad nog restitutie moest plaatsvinden en dat een bedrag van € 551,97 aan [stichting] zou worden gerestitueerd.
3.2.5.
Bij e-mail van 22 december 2015 heeft [stichting] op een vraag naar de status van restitutie, aan de medewerker van [kantoornaam] bericht dat met de salarisbetaling van juli 2015 aan klaagster sub 2 een bedrag van netto € 551,97 was uitbetaald, welke betaling echter onder het loonbeslag was gevallen, waardoor klaagster sub 2 het bedrag niet daadwerkelijk had ontvangen. De medewerker van [kantoornaam] heeft daarop laten weten het teveel afgedragen bedrag aan [stichting] te zullen restitueren, met het verzoek dit bedrag door te betalen aan klaagster sub 2. Het bedrag is nadien alsnog gerestitueerd.

4.Standpunt van klagers

4.1.
Klagers hebben in eerste instantie betoogd dat de executie van het verstekvonnis niet rechtsgeldig is en dat standpunt impliciet in hoger beroep gehandhaafd. De vordering is overgedragen aan [vennootschap] nog voordat het verstekvonnis was betekend. In het vonnis is de vordering toegewezen aan [opdrachtgever] , dit terwijl [opdrachtgever] toen al geen partij meer was. De aan klagers toegezonden akte van cessie dateert van 30 oktober 2013, terwijl in de kennisgeving van de cessie sprake is van een akte van 28 maart 2014. In de bijlage bij de akte is de vordering op klagers niet te vinden. Klagers verzoeken te bepalen dat het ten onrechte op grond van het onrechtmatige beslag geinde bedrag van € 20.000 wordt terugbetaald.
4.2.
Al op 23 februari 2015 is bepaald dat de beslagvrije voet zou worden aangepast en het teveel geïncasseerde zou worden terugbetaald. Dit laatste is niet voortvarend geschied. Pas nadat hun advocaat in juni 2015 hieromtrent had gereclameerd is door het gerechtsdeurwaarderskantoor actie ondernomen, waarna het geretourneerde bedrag onder het gelegde beslag is gevallen en pas in januari 2016 daadwerkelijk is ontvangen.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel 4.1
6.1.
Met betrekking tot klachtonderdeel 4.1 wordt het volgende overwogen. Evenals de kamer is het hof van oordeel dat op dat de vraag of een vonnis al dan niet kan worden tenuitvoergelegd, uiteindelijk door de civiele rechter dient te worden beantwoord en niet door de tuchtrechter. De gerechtsdeurwaarder mocht voorshands uitgaan van de juistheid van de overdracht van de vordering en had geen aanleiding om uitvoering van de executieopdracht te weigeren. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Klachtonderdeel 4.2
6.2.
Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt het uitgangspunt dat een gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor een gedraging die weliswaar is verricht binnen zijn organisatie maar waarbij hij in werkelijkheid in het geheel niet betrokken is geweest.
6.3.
Klagers hebben zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de gerechtsdeurwaarder dossierbehandelaar was. Uit alle overgelegde stukken blijkt echter dat deze gerechtsdeurwaarder geen enkele bemoeienis heeft gehad aan de beklaagde handeling, zijnde de vertraagde restitutie van te veel geïncasseerde gelden. De gerechtsdeurwaarder is evenmin verantwoordelijk voor de medewerkers van [kantoornaam] die dit dossier hebben behandeld. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de gerechtsdeurwaarder, die destijds toegevoegd was aan een gerechtsdeurwaarder in [plaatsnaam] , heeft aangevoerd dat de (correspondentie over de) aanpassing van de beslagvrije voet en de restitutie van teveel geïncasseerde bedragen volledig buiten zijn gezichtsveld en invloed hebben plaatsgevonden en hij zowel feitelijk als formeel niet in staat was om het teveel geïncasseerde bedrag te restitueren, omdat hij niet bevoegd was om te beschikken over de derdengeldenrekening waarop de betreffende gelden waren ontvangen. Voor de aanname dat het dossier in behandeling was bij [kantoornaam] , locatie [plaatsnaam] , vindt het hof bovendien steun in de door de deurwaarder overgelegde correspondentie die van de zijde van [kantoornaam] volledig werd gevoerd door medewerkers van de locatie [plaatsnaam] .
6.4.
Het voorgaande houdt in dat de kamer klachtonderdeel 4.2 in de beslissing van 21 februari 2017 ten onrechte gegrond heeft verklaard.
6.5.
Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat inzake aanpassingen van de beslagvrije voet ook in de visie van het hof voortvarend moeten worden gehandeld, gelet op de vaak grote financiële consequenties voor betrokkenen, maar dat in dit geval de klacht niet is gericht tegen degene onder wiens verantwoordelijkheid de bewuste terugbetaling te laat heeft plaatsgevonden.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, waaronder de aan de gerechtsdeurwaarder opgelegde maatregel;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017 door de rolraadsheer.