ECLI:NL:GHAMS:2017:5462

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
200.222.876/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling wegens ontbreken ernstige bedreiging in de ontwikkeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [kind b]. De Jeugdbescherming Regio Amsterdam had verzocht om de ondertoezichtstelling van [kind b] te verlengen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De ouders, [de vader] en [de moeder], waren verweerders in deze procedure en hebben ter zitting verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zaak is ontstaan uit eerdere ondertoezichtstellingen van de kinderen, waarbij zorgen bestonden over de ontwikkeling van [kind a] en [kind b].

Het hof heeft in zijn overwegingen gekeken naar de ontwikkeling van [kind b] en de rol van de ouders in zijn opvoeding. De GI stelde dat er onvoldoende zicht was op de ontwikkeling van [kind b] en dat de ouders niet adequaat op de hulpverlening reageerden. De ouders daarentegen voerden aan dat het goed ging met [kind b] en dat hij goed functioneerde op school. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om het verzoek van de GI alsnog toe te wijzen, maar het hof oordeelde dat er op dat moment geen ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [kind b] was aangetoond.

Het hof concludeerde dat de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en dat dit ook thans niet het geval was. De beschikking van de kinderrechter werd derhalve bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de ontwikkeling van minderjarigen en de rol van ouders in het proces van hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.222.876/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/627435 / JE RK 17-395
beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2017 inzake
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader] en
[de moeder] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in hoger beroep,
verder te noemen: respectievelijk de vader en de moeder (gezamenlijk ook: de ouders),
advocaat: mr. A.A. Ubbergen te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [B] (hierna te noemen: [kind b] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 8 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De GI is op 31 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 juni 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 november 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en mevrouw R.B. Raj, tolk in de taal Punjabi;
- de GI, vertegenwoordigd door de voormalige gezinsmanager en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [kind b] gesproken, in het bijzijn van de griffier. Ter zitting is hiervan zakelijk verslag gedaan.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders zijn geboren [A] [in] 2000 (hierna te noemen: [kind a] ) en [kind b] , [in] 2006. [kind a] en [kind b] worden hierna gezamenlijk ook ‘de kinderen’ genoemd. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. [kind b] verblijft bij de ouders, [kind a] is in november 2016 geëmigreerd naar Canada, waar zij bij familie verblijft.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 januari 2012 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 16 januari 2014.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 december 2014 is [kind b] (wederom) onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd, eerst voor de duur van zes maanden en daarna voor de duur van een jaar, te weten tot 11 juni 2017.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 september 2014 is [kind a] met ingang van 12 september 2014 (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor verblijf in een crisisopvang. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd, eerst voor de duur van zes maanden en daarna voor de duur van een jaar, te weten tot 11 juni 2017.
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 december 2014 is voor [kind a] een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder gegeven tot 11 april 2015. Deze is nadien met drie maanden verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling van [kind b] te verlengen voor de duur van een jaar, afgewezen.
4.2
De GI verzoekt in hoger beroep het in eerste aanleg gedane verzoek ten aanzien van [kind b] alsnog toe te wijzen.
4.3
De ouders hebben ter zitting verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, BW van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of in de onderhavige zaak de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking en of dit ook thans nog het geval is.
5.2
De GI stelt dat onvoldoende zicht bestaat op de ontwikkeling van [kind b] en dat hierdoor onbekend is of de ouders daarbij kunnen aansluiten. [kind a] is op 12 september 2014 voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst vanwege signalen van fysieke mishandeling en bedreiging van ouders naar haar. De vraag is of dit laatste zich gaat herhalen als [kind b] in de puberteit komt. Tijdens de tweede ondertoezichtstelling is er, ondanks de inzet van de ingezette cultuurspecifieke hulpverlening, weinig bereikt in het gezin. De problemen in de thuissituatie worden door de ouders niet openlijk besproken met de GI of de hulpverlener van Unalzorg. Unalzorg heeft maar één keer de mogelijkheid gehad om een gesprek te hebben met de ouders. Zo is door de ouders niet gecommuniceerd over waarom [kind a] in november 2016 is geëmigreerd naar Canada.
Tijdens de door de GI afgelegde huisbezoeken valt op dat [kind b] door de ouders weinig wordt begrensd. Ook de school is dit opgevallen. Tijdens de looptijd van de ondertoezichtstelling heeft de school van [kind b] aangegeven dat hij onder het niveau van zijn leeftijdsgenoten functioneerde qua sociaal-emotionele ontwikkeling, en op dat gebied in zijn ontwikkeling bleef stilstaan. Hierdoor had hij moeilijk aansluiting met leeftijdsgenoten. De overgang naar de middelbare school is derhalve een punt van zorg. De ouders hebben Indiase verwachtingen en opvattingen over de opvoeding, die niet geheel aansluiten bij de Nederlandse. Hierdoor zijn de ouders met name gericht op schoolprestaties en stimuleren zij [kind b] onvoldoende in zijn ontwikkeling op andere gebieden.
Uit de voorgeschiedenis blijkt voorts dat de ouders moeilijk te stimuleren zijn om contact te houden met de hulpverlening. Een patroon lijkt zich af te tekenen waarbij de ouders starten met hulpverlening, maar als het erop aankomt, toch weer afhaken. Zij hebben de onlangs weer opgestarte hulpverlening door Unal zorg weer stopgezet omdat ze vinden dat zij die niet nodig hebben. Deze hulp was gericht op de ontwikkeling van [kind b] . Ook willen de ouders niet meer met de GI in gesprek sinds de ondertoezichtstelling geëindigd is, zodat hulp in een vrijwillig kader niet mogelijk is, aldus de GI.
5.3
De ouders voeren aan dat het goed gaat met [kind b] en dat zij tevreden over hem zijn. Hij heeft een Havo/VWO advies gekregen. Zij hebben goed contact met zijn leerkracht op school en ook de school is tevreden over hem. Hij is een intelligente, vriendelijke, rustige jongen, volgens de school. Zijn school was verbaasd dat nu een procedure bij het hof loopt en heeft in dat kader aangeboden een brief te schijven. Zijn school vindt het niet nodig dat [kind b] hulpverlening krijgt. De zorgen die zouden hebben bestaan over zijn ontwikkeling, zijn nu in ieder geval verdwenen. Men ziet dat [kind b] positief is gegroeid. De ouders staan open voor hulp als hij dat nodig zou hebben. Een ondertoezichtstelling is niet bedoeld om zorgen over mogelijke situaties in de toekomst weg te nemen. Ook de gebeurtenissen rondom [kind a] die in het verleden hebben plaatsgevonden, kunnen een ondertoezichtstelling voor [kind b] niet rechtvaardigen. [kind a] en [kind b] zijn twee verschillende kinderen en het is geenszins uitgemaakt dat [kind b] dezelfde problemen zal krijgen als [kind a] , aldus de ouders.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd het inleidend verzoek alsnog toe te wijzen. Er is een patroon te constateren: ouders accepteren eerst hulp en lopen daarna weg. De ouders focussen teveel op de cognitieve vaardigheden van [kind b] . Kinderen hebben meerdere ontwikkelingstaken. De ouders leggen de nadruk op één taak – in dit geval de cognitieve ontwikkeling – en dit kan ten koste gaan van de andere taken. Dat is ongewenst voor de ontwikkeling van een kind. Als een ondertoezichtstelling wordt opgelegd, zou daaraan een maximale termijn van negen maanden verbonden kunnen worden. Als hulpverlening ingezet zou moeten worden, is zes maanden te kort om iets te bereiken, aldus de raad.
5.5
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Op 12 september 2014 is [kind a] voorlopig onder toezicht gesteld en is met spoed een machtiging tot uithuisplaatsing verleend vanwege signalen van fysieke mishandeling en bedreiging van de ouders richting haar. Voorts bestonden zorgen over verwaarlozing van de kinderen vanwege onder meer een gebrek aan regels thuis. Er waren grote verschillen tussen de belevingswereld van de ouders (India) en die van de kinderen (Nederland), hieruit kwamen problemen voort in de opvoeding. De ouders begrepen hierdoor de kinderen soms niet en er ontstonden conflicten in huis.
De ouders hebben geen Indiaas netwerk in Nederland, zij hebben wel familie maar die woont in het buitenland. Wel hebben zij goed contact met een buurvrouw. Ouders hebben moeite zich staande te houden in de Nederlandse samenleving en hebben traditionele verwachtingen van hun kinderen. Door het isolement van het gezin en de benadering van [kind b] door zijn ouders, loopt hij achter in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
Van 2012 tot 2014 is Cordaan betrokken geweest bij het gezin in de vorm van thuisbegeleiding. Het doel was zicht te krijgen op de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de veiligheid van de kinderen thuis te vergroten. De ouders hebben in de periode januari 2016 tot december 2016 opvoedondersteuning gehad van [X] . [X] heeft een eigen praktijk, is van Indiaanse komaf en spreekt de taal van de ouders. Voor [kind b] heeft deze hulp zich gericht op het stimuleren van zijn zelfstandigheid en sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij is aangemeld voor voetbal om meer in contact te komen met leeftijdsgenoten. Daarnaast heeft hij de Rots en Water training gevolgd op school om zijn sociale vaardigheden te stimuleren. In juli 2016 is Unal zorg gestart in het gezin, de focus was gericht op het in kaart brengen van de opvoedvaardigheden van de ouders. Zowel de hulp van [X] als van Unal zorg zijn gestopt nadat de ouders eind 2016 hadden aangegeven te emigreren naar Canada. De moeder is in deze periode voorts een aantal weken met [kind b] in India geweest vanwege familieomstandigheden. Nadat duidelijk was geworden dat alleen [kind a] naar Canada was geëmigreerd, is Unal zorg eind mei 2017 weer gestart. Nadat de ondertoezichtstelling van [kind b] niet was verlengd, hebben de ouders de hulp van Unal zorg weer stopgezet.
De ouders hebben ter zitting in hoger beroep een ongedateerde, getekende brief overgelegd van de school van [kind b] , waaruit naar voren komt dat hij een goed didactisch niveau heeft en goed meedoet in de klas. Zijn concentratie en inzet zijn goed en hij scoort goed op de methodetoetsen en de cito-toetsen. Sociaal-emotioneel is hij positief gegroeid, hij maakt vrienden, kan leuk buitenspelen en samenwerken gaat beter. Verder zijn er geen bijzonderheden, aldus deze brief.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit het hierboven onder 5.5 overwogene volgt dat met name ten aanzien van [kind a] in het verleden een onrustige situatie heeft bestaan, voortkomend uit spanningen tussen haar en haar ouders. Dit heeft geresulteerd in een ondertoezichtstelling en haar uithuisplaatsing gedurende enkele maanden. Gebleken is dat de ouders niet in staat waren de kinderen in die periode een stabiele opvoedomgeving te bieden waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd en een ondertoezichtstelling noodzakelijk was.
Ten aanzien van [kind b] is gebleken dat hij, als gevolg van het isolement van het gezin en het eenzijdig focussen op de cognitieve vaardigheden van [kind b] , op het gebied van zijn
sociaal-emotionele ontwikkeling onder het niveau van leeftijdsgenoten functioneerde. Zijn school heeft echter aangegeven dat hij thans op zowel cognitief als sociaal-emotioneel gebied goed functioneert, hetgeen door de GI ter zitting in hoger beroep niet is weersproken. [kind b] heeft op school de Rots en Water training gevolgd en zit, zoals in het gesprek voorafgaand aan de zitting met [kind b] zelf naar voren kwam, op voetbal. De wens van de GI om meer zicht te krijgen op zijn ontwikkeling en op hoe de ouders, nu [kind b] richting puberteit gaat, bij zijn ontwikkeling aansluiten is onvoldoende (concreet) onderbouwd. Hoewel het hof het zorgelijk acht dat de ouders nauwelijks hulp accepteren en zich hieraan steeds lijken te onttrekken en het onduidelijk is waarom de moeder een periode met [kind b] in India heeft verbleven, en hem derhalve aan het zicht van de ondertoezichtstelling heeft onttrokken, is gelet op wat hiervoor is overwogen op dit moment niet gebleken van een ernstige bedreiging in zijn ontwikkeling.
Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van het hof de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind b] ten tijde van de bestreden beschikking niet aanwezig waren en ook thans niet aanwezig zijn. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, mr. A. van Haeringen en mr. J. Kok, bijgestaan door mr. D.M. Jansen als griffier, en is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.