ECLI:NL:GHAMS:2017:5458

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
200.218.375/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [kind a], die opgroeit in een situatie met ernstige ontwikkelingsbedreigingen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling aangevochten, stellende dat de omstandigheden die tot de ondertoezichtstelling hebben geleid, niet meer aanwezig zijn. De kinderrechter had eerder besloten de ondertoezichtstelling van [kind a] te verlengen tot 14 april 2018, op verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI). De moeder betoogde dat de situatie in haar gezin is verbeterd, dat er geen huiselijk geweld meer is en dat zij nu in staat is om voor [kind a] te zorgen. De GI en de raad voor de kinderbescherming waren van mening dat de ondertoezichtstelling moest worden voortgezet vanwege de instabiliteit van de moeder en de onvoorspelbaarheid in de opvoedingssituatie.

Tijdens de zittingen in hoger beroep is gebleken dat de moeder inmiddels een stabiele thuissituatie heeft gecreëerd, met een baan en een goede relatie met [kind a]. De vader heeft ook regelmatig contact met [kind a], wat bijdraagt aan de stabiliteit. Het hof heeft vastgesteld dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging die eerder aanwezig was, niet langer bestaat. De moeder heeft aangetoond dat zij bereid is om hulp te accepteren en dat zij de Nika-trainingen volgt. Het hof heeft uiteindelijk besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover deze betrekking heeft op de ondertoezichtstelling tot heden, maar heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, omdat de gronden daarvoor niet meer aanwezig zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.218.375/01
zaaknummer rechtbank: C/13/623860/JE RK 17-156
beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2017 inzake:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. Gebuijs te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [X] (hierna te noemen: de vader);
- [A] (hierna te noemen: [kind a] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen en beslist in zijn tussenbeschikking van 31 oktober 2017. Bij deze beschikking heeft het hof het onderzoek heropent en een nadere mondelinge behandeling bepaald, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
1.2
De nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Gebuijs voornoemd;
- de GI, vertegenwoordigd door een vervangend gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers; en
- de vader.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
2.2
Bij de bestreden beschikking van 28 maart 2017 is, voor zover thans van belang, op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [kind a] met ingang van 14 april 2017 verlengd tot 14 april 2018.
2.3
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind a] alsnog af te wijzen. Zij is van mening dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [kind a] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [kind a] heeft volgens de moeder niets te maken gehad met huiselijk geweld tussen de ouders of met problemen tussen de moeder en de oma. Ook zijn er in de thuissituatie geen problemen met [kind a] . De problemen die er in het verleden waren, zagen op de relatieproblematiek van de ouders. Nu deze relatie is beëindigd, vallen dergelijke problemen niet meer te verwachten. Voorts heeft de moeder aangevoerd dat zij het belang onderkent van contact tussen de vader en [kind a] en dat zij probeert dit te realiseren. Zo is recentelijk op haar verzoek door de rechtbank een omgangsregeling tussen de vader en [kind a] bepaald, maar ook buiten deze regeling ziet [kind a] de vader met grote regelmaat. Verder staat zij indien nodig open voor hulpverlening. Dit volgt onder meer uit de omstandigheid dat zij Nika-trainingen volgt en bereid is andere hulp te vragen. [kind a] wordt door de GI dan ook ten onrechte meegenomen in de situatie van de twee oudste kinderen die met haar instemming onder toezicht zijn gesteld en bij de oma wonen. Met betrekking tot de behandeling bij Nika heeft de moeder tot slot (naar aanleiding van het als bijlage 3 bij de brief van de GI van 16 oktober 2017 overgelegde verslag van Nika van 12 oktober 2017) nog aangevoerd dat zij van haar gezinsmanager had vernomen dat het nog niet was gelukt een vervolgafspraak te maken en dat zij in afwachting is van een nieuwe afspraak. De moeder is, zo stelt zij, nog steeds bereid de trainingen van Nika, ook in het vrijwillig kader, te voltooien. Ter adstructie van haar stelling dat zij op een vervolgafspraak wacht, heeft de moeder tijdens de nadere mondelinge behandeling een mailbericht van de gezinsmanager voorgelezen met een dergelijke strekking.
2.4
De GI concludeert tot bevestiging van de bestreden beschikking. Volgens de GI wordt [kind a] nog steeds in zijn ontwikkeling bedreigd vanwege de instabiliteit van de moeder en de onvoorspelbaarheid in de opvoedingssituatie bij haar en omdat [kind a] geen structureel contact met zijn vader heeft. De situatie tussen de ouders lijkt niet stabiel. Indien de ouders samenwonen is de kans op traumatische ervaringen groot omdat er thuis veel spanningen zijn en er onrust is. Verder heeft [kind a] al gedurende langere periode geen regelmatig en voorspelbaar contact met zijn vader en kan bij hem vanwege de problemen tussen de ouders een loyaliteitsconflict ontstaan. Daarnaast zijn er zorgen over de hechting van [kind a] vanwege de wisselende draagkracht en draaglast bij de moeder, waardoor zij wisselend emotioneel en fysiek beschikbaar is. Ook Nika heeft een vorm van hechtingsproblematiek geconstateerd. De hulpverlening bij Nika is nog niet afgerond en het is van belang dat de noodzakelijke hulp wordt ingezet als dit door Nika wordt geadviseerd. Het laatste bericht van Nika van 12 oktober 2017 bevestigt een patroon waarbij de moeder van hulpverleners wisselt indien zij van deze hulpverleners voor haar onwelgevallige feedback ontvangt. Mede hieruit blijkt dat de moeder onvoldoende bereid is om vrijwillig aan de noodzakelijke hulpverlening mee te werken. Tot slot zijn er volgens de GI financiële problemen en spelen er problemen met de woningbouwvereniging waardoor een ontruiming dreigt van de woning waar de moeder met [kind a] woont.
2.5
De raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad was de laatste jaren sprake van een onrustige situatie met veel spanningen waar ook [kind a] deel van heeft uitgemaakt. Hoewel de raad de positieve inzet van de moeder ziet, acht hij een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van de behandeling bij Nika noodzakelijk.
2.6
De vader stelt zich op het standpunt dat een verlenging van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. De band tussen de moeder en [kind a] is sterk en goed. De moeder voelt zich in een hoek gedrukt en de reactie van [kind a] daarop naar zijn moeder toe is in een dergelijke situatie normaal. [kind a] verdient het om gelukkig te zijn en daar draagt een ondertoezichtstelling niet aan bij.
2.7
Het hof overweegt als volgt.
2.8
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens de zittingen in hoger beroep is het volgende gebleken. Tussen de vader en de moeder was sprake van spanningen en huiselijk geweld waarmee ook [kind a] geconfronteerd is geweest. De moeder is daarnaast verminderd en wisselend beschikbaar geweest voor [kind a] . Zo heeft zij op enig moment besloten [kind a] bij oma onder te brengen, omdat zij de zorg voor hem op dat moment niet aan kon. Aldus was sprake van instabiliteit en onvoorspelbaarheid in de opvoedsituatie bij de moeder. Nadat de vader en de moeder niet langer samenwoonden, zag en sprak [kind a] zijn vader weinig en was het voor hem niet duidelijk of en wanneer hij zijn vader weer zou zien. Voorts was sprake van hoogoplopende conflicten tussen de moeder en de oma met ruzies waardoor [kind a] werd belast. Tot slot blijkt uit de stukken van het dossier dat vanwege de weerstand van de moeder en haar ambivalente houding jegens de hulpverlening weinig zicht was op de thuissituatie van de moeder en dat de hulpverlening niet van de grond kwam. Ten tijde van de bestreden beschikking waren deze omstandigheden alle nog steeds in meer of mindere mate aanwezig. Gelet hierop en met name vanwege de wisselende beschikbaarheid van de moeder, was ook ten tijde van de bestreden beschikking nog sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind a] , die op dat moment net drie jaar oud was, en bestond grond om de ondertoezichtstelling te verlengen.
2.9
De vader en de moeder wonen inmiddels definitief niet meer samen, waardoor in het dagelijkse leven van [kind a] geen sprake meer is van spanningen tussen hen. Ditzelfde geldt voor het huiselijk geweld dat zich in het verleden tussen de ouders heeft voorgedaan. Aannemelijk is geworden dat de vader en de moeder weer een goed contact met elkaar hebben. De vader en [kind a] zien elkaar inmiddels veelvuldig en met regelmaat. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat de relatie tussen de moeder en de oma tegenwoordig weer beter verloopt, dat zij meer contact hebben en dat het hen lukt geen ruzie meer in het bijzijn van [kind a] te maken. De moeder heeft thans een baan voor vijf dagen in de week en af en toe een bijbaantje in het weekend. [kind a] gaat dan naar de crèche of verblijft indien nodig in het weekend bij de oma of de vader. Volgens de moeder heeft zij sinds ruim een half jaar een nieuwe relatie en bestaat tussen deze man en [kind a] een goed contact. [kind a] groeit en eet goed en ziet er verzorgd uit. De crèche medewerkers, waar [kind a] al gedurende twee jaar lang vijf dagen in de week verblijft, bevestigen dat het goed met hem gaat en dat de moeder betrokken is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder weersproken dat er, zoals de GI op enig moment in haar verslagen heeft opgenomen, problematische schulden zijn, dat voor de moeder een detentierisico bestaat en dat een uitzetting uit de woning dreigt. De moeder heeft voorts met klem bestreden dat zij, zoals de GI in haar verslagen stelt, in het verleden met suïcidale gedachten heeft gekampt. Volgens de moeder heeft zij vanwege relatieproblemen met de vader van [kind a] enkel wel eens aangegeven niet lekker in haar vel te zitten. De huisarts heeft desgevraagd de beweerdelijke suïcidale gedachten niet aan de GI kunnen bevestigen. Nu de informatie over een suïcidepoging en over de problematische schulden, het detentierisico en de dreigende ontruiming in de rapportage van de GI niet met concrete feiten en omstandigheden en/of met bronvermelding is gestaafd, kan - gelet op de betwisting daarvan door de moeder - van de juistheid van die informatie niet worden uitgegaan.
Voorts geldt dat de moeder - ook eigener beweging - hulpverlening heeft geaccepteerd en nu nog Nika-trainingen bij Altra volgt.
2.1
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof de thuissituatie bij de moeder op dit moment in praktische zin voldoende stabiel en er is geen sprake meer van overheersende spanningen en onrust. De problemen tussen de ouders zijn goeddeels opgelost, [kind a] ziet zijn vader nu met regelmaat en ook de relatie tussen de moeder en de oma verloopt weer beter. Een loyaliteitsconflict bij [kind a] dreigt dan ook niet (meer). De moeder heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat zij inmiddels fysiek en emotioneel beschikbaar is voor [kind a] . Zij is zorgzaam en toont zich betrokken. Weliswaar is [kind a] in het verleden op enig moment door de moeder naar de oma gebracht om daar te verblijven en zijn de twee andere kinderen van de moeder onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in het gezin van de oma, maar er bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de moeder [kind a] thans geen stabiele, voor [kind a] voorspelbare leefomgeving biedt. De grond voor de ondertoezichtstelling, te weten de ernstige ontwikkelingsbedreiging vanwege de instabiliteit van de zijde van de moeder en de afwezigheid van contact met de vader, is derhalve nu niet meer aanwezig. Hoewel nog steeds zorgen over de ontwikkeling van [kind a] bestaan, met name met betrekking tot de door Nika geconstateerde hechtingsproblematiek en de blijvende beschikbaarheid van de moeder, zijn deze zorgen niet van een zodanige omvang dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Daarbij gaat het hof er van uit dat de zorg die in verband met het wegnemen van deze nog resterende zorgen noodzakelijk is, op dit moment voldoende door de moeder wordt geaccepteerd. Voor de gegrondheid van de door de GI ter zitting in hoger beroep uitgesproken vrees dat de moeder eventueel noodzakelijke verdere hulp zal afwijzen indien van een ondertoezichtstelling geen sprake meer is, bestaan onvoldoende aanwijzingen. Weliswaar heeft de moeder ten aanzien van verschillende hulpverleners haar wantrouwen uitgesproken en is zij een aantal maal van hulpverleners gewisseld, maar deze omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de moeder geen dan wel onvoldoende hulp accepteert. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde tijdens de zittingen is genoegzaam gebleken dat de communicatie tussen de moeder en de hulpverlening, waaronder de GI, niet steeds vlekkeloos is verlopen en dat de hulpverlenende instanties van informatie zijn uitgegaan waarin de moeder zich niet herkent en die, ook na verzoeken van de moeder daartoe, niet met concrete feiten en/of omstandigheden is onderbouwd. Gelet hierop kan de houding van de moeder jegens de hulpverlening niet zonder meer als onwelwillend worden beschouwd. Het hof gaat er van uit dat de moeder, zoals zij tijdens de zittingen in hoger beroep heeft verklaard en nu zij heeft laten zien het door haar geleerde daadwerkelijk toe te passen, de behandeling bij Nika zal afmaken en, indien nodig, ook nadere hulpverlening accepteert.
2.11
De slotsom is dat de bestreden beschikking voor zover [kind a] daarbij tot heden onder toezicht is gesteld wordt bekrachtigd en dat, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind a] voor wat betreft de periode vanaf heden wordt afgewezen.
2.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind a] met ingang van heden tot 14 april 2018 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidend verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor wat betreft de periode met ingang van heden;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. A.N. van de Beek en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.