ECLI:NL:GHAMS:2017:5450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
2 januari 2018
Zaaknummer
200.207.646/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot instelling van mentorschap voor betrokkene met dementie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [X] om een mentorschap in te stellen voor zijn moeder, mevrouw [Y], die lijdt aan dementie en in een verzorgingshuis verblijft. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 oktober 2016, waarin het verzoek van [X] werd afgewezen. [X] stelde dat er onenigheid in de familie is en dat hij geen informatie ontvangt over het welzijn van zijn moeder, wat volgens hem de noodzaak voor een mentorschap onderstreept. Hij verzocht om de benoeming van een neutrale mentor.

De andere betrokkenen, waaronder [A] en [B], stelden dat een mentorschap niet noodzakelijk is, aangezien er al een bewindvoerder is aangesteld die de financiële belangen van mevrouw [Y] behartigt. Het hof heeft de argumenten van [X] en de andere partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat er geen concrete feiten zijn die wijzen op een tekortkoming in de zorg voor mevrouw [Y]. De communicatieproblemen tussen [X] en zijn zusters zijn niet voldoende om een mentorschap te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van [X] af, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.207.646/ 01
Zaaknummer rechtbank: 5121529 MB VERZ 16-168
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2017 inzake het hoger beroep van:
[X] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [X] ,
advocaat: mr. Th. C. Schouten te Utrecht.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • [A] (hierna te noemen: [A] ), advocaat: mr. W.A. Koers te Leusden
  • mevrouw [Y] (hierna te noemen: de betrokkene / de moeder);
  • [B] (hierna te noemen: [B] );
  • [C] (hierna te noemen: [C] ).
Als informant is aangemerkt:
- [de bewindvoerder] , de bewindvoerder van betrokkene (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 20 oktober 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[X] is op 18 januari 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 oktober 2016.
2.2
[A] heeft op 14 maart 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts een brief ingekomen van de zijde van [X] op 10 juli 2017.
2.4
Tijdens na te noemen mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de voorzitter als beslissing van het hof meegedeeld dat de door [X] op 18 juli 2017 ingestuurde brief met bijlagen en de door de advocaat van [A] op 18 juli 2017 ingezonden stukken buiten beschouwing worden gelaten, omdat zij ingevolge het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven te laat zijn ingediend en niet naar alle partijen zijn toegezonden.
2.5
De voorzitter heeft op 18 juli 2017 met de betrokkene gesproken. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2017 in twee delen plaatsgevonden.
Bij het eerste gedeelte van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [X] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [B] ;
- de bewindvoerder.
Bij het tweede gedeelte van de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- [A] , bijgestaan door haar advocaat;
- [C] ;
- de bewindvoerder.
2.7
Partijen zijn daarna over en weer in de gelegenheid gesteld om te reageren op het proces-verbaal van het deel van de terechtzitting waarbij zij niet aanwezig waren, alsmede op het proces-verbaal van het gesprek met betrokkene.
De volgende reacties zijn bij het hof zijn ingekomen:
- een fax van de zijde van [A] , ingekomen op 28 augustus 2017;
- een brief van de zijde van [X] , ingekomen op 13 september 2017.

3.De feiten

3.1
[Y] , geboren [in] 1937, is de moeder van [X] , [B] , [A] en [C] . Zij woont al geruime tijd in het verzorgingshuis [het verzorgingshuis] te [plaats] (gesloten afdeling). Er is bij haar dementie vastgesteld. Er is een beschermingsbewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkene, waarbij de heer [de bewindvoerder] tot bewindvoerder is benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [X] om een mentorschap in te stellen ten behoeve van betrokkene afgewezen.
4.2
[X] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog een mentorschap in te stellen, met benoeming van een neutrale mentor ten behoeve van betrokkene.
4.3
[A] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, [X] niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[X] kan zich niet vinden in de beslissing van de rechtbank om zijn verzoek tot het instellen van een mentorschap ten behoeve van zijn moeder af te wijzen. Hij stelt dat een mentorschap noodzakelijk is omdat er onenigheid is in de familie en de bewindvoerder niet op goede voet staat met hem. [A] is thans de eerste contactpersoon bij [het verzorgingshuis] en [C] de tweede contactpersoon. Nu [A] en [C] geen contact hebben met [X] , krijgt [X] niet de gevraagde informatie over het welzijn van zijn moeder. Ook [het verzorgingshuis] geeft geen informatie, omdat dit via de eerste contactpersoon gaat. Hij heeft daardoor het gevoel weggehouden te worden van zijn moeder, te meer nu er aan het contact tussen hem en zijn moeder drie beperkingen zijn gesteld. [X] maakt zich zorgen over het welzijn van zijn moeder in [het verzorgingshuis] . Een mentor zou de rol van informatieverstrekker op zich kunnen nemen en kunnen bemiddelen zodat er harmonie is tussen partijen rondom de verzorging van de moeder.
5.2
[A] kan zich vinden in de beslissing van de rechtbank. Zij acht een mentorschap niet noodzakelijk. Er is een bewindvoerder aangesteld die de financiële belangen van betrokkene behartigt, zij woont op een geschikte plek en er is een contactpersoon aangesteld bij het verzorgingstehuis. [B] heeft contact met [X] en kan hem in de toekomst informatie over de moeder verstrekken. Ook de bewindvoerder zou dit kunnen doen. Betrokkene heeft contact met al haar kinderen, niemand is in zijn/haar contact met haar beperkt. Het belang van de moeder is niet gediend bij het instellen van een mentorschap. Het lost geen problemen op en werkt mogelijk meer procedures tussen partijen in de hand. Mocht er al een mentorschap noodzakelijk zijn, dan verzoekt [A] om de huidige bewindvoerder als zodanig te benoemen. Hij kent betrokkene en zou bereid zijn om de taak van mentor op zich te nemen.
5.3
Betrokkene heeft verklaard – kort gezegd – dat zij goed wordt verzorgd in [het verzorgingshuis] . Ze is tevreden zoals het nu gaat. Alle kinderen zijn welkom en mogen bij haar langskomen, er is geen belemmering. Er is een bewindvoerder aangesteld om haar financiële belangen te behartigen. Betrokkene wil niet dat er ruzie is in de familie vanwege geld.
5.4
De bewindvoerder heeft verklaard, voor zover hier van belang, dat de betrokkene goed verzorgd wordt in [het verzorgingshuis] . Hij is van mening dat een mentorschap niet noodzakelijk is. Mocht [X] meer informatie willen, dan kan hij dat tijdens zijn bezoek ook in [het verzorgingshuis] navragen. Wanneer het hof dat noodzakelijk acht, is de bewindvoerder bereid om ook de taak van mentor op zich te nemen.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is, of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, te zijnen behoeve een mentorschap instellen.
Het hof is niet gebleken van concrete feiten of omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat de verzorging, verpleging en begeleiding van betrokkene te wensen overlaat of dat er anderszins (grote) zorgen bestaan over de wijze waarop de belangen van niet-vermogensrechtelijke aard van betrokkene worden behartigd. De bezwaren die [X] heeft tegen de huidige gang van zaken zijn terug te voeren op het door hem gestelde gebrek aan communicatie tussen hem en zijn zusters alsmede – zo begrijpt het hof – tussen hem en [het verzorgingshuis] . Dat de verzorging van betrokkene als gevolg daarvan te wensen over laat is echter niet gebleken. Voorst is er contact tussen [X] en zijn moeder en bestaan er volgens de bewindvoerder en [A] voor [X] geen beletsels om zich door [het verzorgingshuis] te laten informeren over (de toestand van) zijn moeder. Het mentorschap is er niet voor bedoeld om communicatieproblemen tussen familieleden van betrokkene het hoofd te bieden, maar strekt tot het behartigen van de belangen van betrokkene van niet-vermogensrechtelijke aard. Er bestaat geen noodzaak tot het instellen van een mentorschap.
De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.6
Gelet op de aard van de procedure, is er geen aanleiding om [X] te veroordelen in de proceskosten, zoals door [A] is verzocht. Elk van partijen dient de eigen kosten te dragen.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N van de Beek en mr. A.R. van Wieren, bijgestaan door mr. N. Groen als griffier en is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.