Op 13 september 2016, waren wij, verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in uniform gekleed en belast met toezicht in de wijk Poelenburg in Zaandam, gemeente Zaanstad. Omstreeks 19.19 uur reden wij vanaf de [plaats] te Zaandam weg in ons dienstvoertuig. Om de parkeerplaats te verlaten moet men een fietspad kruisen. Nadat wij dit fietspad hadden gekruist, zagen wij in tegenovergestelde richting een snorfietser onze kant op rijden. Wij zagen en hoorden dat de genoemde snorfietser ons aan bleef kijken en vervolgens de claxon van de snorfiets gebruikte en ons hierna langdurig aan bleef kijken.
Wij verbalisanten hebben vervolgens genoemd voertuig gevolgd teneinde hem te verbaliseren voor onnodig claxonneren. Wij zagen dat de bestuurder van de snorfiets direct van zijn snorfiets afstapte. Wij zagen dat hij met versnelde pas op ons af kwam lopen. Wij hoorden hem zeggen: “Wat is er nou, wat doe ik verkeerd.”. Wij zagen dat hij hevige armgebaren maakte toen hij dit zei. Ik, verbalisant [slachtoffer 1], vorderde van de bestuurder ter inzage zijn rijbewijs. Wij zagen dat de bestuurder was genaamd [verdachte], [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Ik, [slachtoffer 1], deelde [verdachte] mee dat hij een bekeuring kreeg voor het onnodig claxonneren. Wij hoorden [verdachte] vervolgens zeggen: “Nee man, echt niet, als je mij een boete geeft zal je nog wel zien.”. Wij zagen vervolgens dat [verdachte] een mobiele telefoon uit zijn zak haalde. Wij zagen dat hij een applicatie opende op zijn telefoon. Ik, verbalisant [slachtoffer 2] herkende de applicatie als Snapchat, een applicatie waarmee je direct foto’s en video’s kan delen met andere gebruikers. Wij zagen op het beeldscherm van zijn mobiele telefoon dat [verdachte] camerabeelden wilde opnemen. Wij zagen dat hij zijn arm strekte en op een halve meter van verbalisant [slachtoffer 1] ging staan. Wij zagen dat de voorste camera van de telefoon geactiveerd was. Wij zagen dat verbalisant [slachtoffer 1] en [verdachte] samen in het scherm van de telefoon verschenen. Ik, verbalisant [slachtoffer 2], zag dat in het telefoonscherm een rood rondje verscheen. Ik weet dat het rode rondje betekent dat er dan via de applicatie Snapchat een video wordt opgenomen. Ik hoorde [verdachte] zeggen in de camera: “Ik word hier nu aangehouden en krijg een bekeuring van de politie.” Ik zag dat verbalisant [slachtoffer 1] hierop 2 passen naar achteren deed en zei: “Ik wil niet op de film, hou op met filmen.” Ik zag terwijl hij dit deed hij zijn hoofd van de camera weg draaide. Ik zag dat [verdachte] de camera met het hoofd van verbalisant [slachtoffer 1] zijn hoofd mee bewoog. Ik zag dat [verdachte] vervolgens de camera op mij bewoog. Ik heb mij vervolgens ook een paar passen uit de richting van de camera bewogen. Ik draaide ook mijn hoofd weg en zei tegen [verdachte] dat hij moest stoppen met filmen en dat ik niet gefilmd wilde worden. Ik weet dat een filmpje van Snapchat maximaal 10 seconden kan duren. Hierdoor stopte hij op dat moment met filmen. Wij zagen dat [verdachte] ongeveer 15 seconden daarna volledig gefocust was op zijn telefoon en ook handelingen pleegde op zijn telefoon. Ik, verbalisant [slachtoffer 1], ben op dat moment verder gegaan met het uitschrijven op van de bekeuring op mijn diestelefoon. Wij zagen dat [verdachte] zijn telefoon voor het gezicht van verbalisant [slachtoffer 1] hield. Wij zagen dat [verdachte] de telefoon ongeveer op 20 centimeter afstand van het gezicht van verbalisant [slachtoffer 1] hield. Wij zagen dat de camera op de achterkant van de telefoon gericht was naar het gezicht van verbalisant [slachtoffer 1]. Ik, verbalisant [slachtoffer 2], zag in het scherm van de telefoon dat [verdachte] opnieuw aan het filmen was. Ik herkende aan het scherm dat hij dit keer aan het filmen was via de applicatie van de camera zelf. Hierdoor zou [verdachte] een langer filmpje kunnen opnemen. Wij hoorde [verdachte] zeggen: “Ik word hier nu aangehouden en krijg een bekeuring van de politie” of woorden van gelijke strekking. Ik, verbalisant [slachtoffer 1], voelde mij opgedrongen doordat hij de camera zo dicht bij mijn hoofd hield. De camera werd zo dichtbij gehouden dat de camera hoe dan ook in mijn gezichtsveld stond. Ik werd hierdoor belemmerd in het uitschrijven van de bon. Ik deelde [verdachte] mede dat ik het niet op prijs stelde als hij mij filmde en vroeg hem vervolgens daarmee te stoppen. Wij hoorden [verdachte] vragen of zeggen: “Zeg mij waarom ik een bekeuring krijg, waarom dan, kijk mensen, waarom dan?” of woorden van gelijke strekking. Wij hoorden hem zeggen: “Ik word hier nu aangehouden en ik krijg een boete voor claxonneren.” Ik, [slachtoffer 1], deelde [verdachte] mede dat ik met hem in gesprek wilde gaan en het hem wilde uitleggen als hij zou stoppen met filmen. Wij zagen en hoorden dat [verdachte] zijn telefoon continue op zeer korte afstand hield van verbalisant [slachtoffer 1]. Ik, verbalisant [slachtoffer 1], ervoer na de waarschuwingen nog steeds belemmering in het uitschrijven van de bon. Ik kon mij dusdanig slecht concentreren door de aanwezigheid van de telefoon in nabijheid van mijn gezicht en het onophoudelijk geroep van verdachte [verdachte]. Wij weten dat er in Poelenburg en door geheel Nederland agenten op deze opdringerige en intimiderende manier worden gefilmd met als doel de politie belachelijk maken en te belemmeren in de uitvoerig van hun handelingen. Deze filmpjes worden vervolgens gedeeld op de social media. [verdachte] had genoeg ruimte om passen naar achteren te maken en op een gepaste afstand te filmen. Wij zagen dat [verdachte] zijn camera richtte op het gezicht verbalisant [slachtoffer 2]. Wij zagen dat dit ongeveer 40 centimeter afstand was van haar gezicht. Ik, verbalisant [slachtoffer 2], was op de moment bezig met het kenteken te controleren van de snorfiets. Ik voelde mij door het gedrag van [verdachte] mij opgedrongen en geïntimideerd. Door dat [verdachte] zich zo aan mij opdrong kon ik mij niet focussen op het kenteken van de snorfiets. Ik heb [verdachte] vervolgens gewaarschuwd dat hij zich onnodig aan het opdringen was en als hij zo door zou gaan dan zouden we hem aanhouden. Wij zagen vervolgens dat [verdachte] de camera weer richtte op verbalisant [slachtoffer 1]. Wij zagen dat [verdachte] de camera op ongeveer 30 centimeter afstand hield van het gezicht van collega [slachtoffer 1]. Ik, verbalisant [slachtoffer 1] kon hierdoor mij wederom niet concentreren op het invullen van de bon. Wij hebben [verdachte] vervolgens aangehouden ter zake beletten of belemmeren. Wij pakten vervolgens [verdachte] vast en deelden hem mede dat hij was aangehouden. Wij zagen en voelden dat [verdachte] kennelijk kracht op zijn armen zette en zijn armen bij zijn lichaam trachtte te houden. Wij hebben de verdachte meerdere malen getracht te bewegen richting ons dienstvoertuig waarna wij voelden dat hij zich in tegenovergestelde richting trachtte te bewegen. Vervolgens hebben wij met assistentie van tevens ter plaatse politiecollega’s, verdachte [verdachte] de transportboeien aangelegd en hem overgebracht naar het politiebureau te Zaandijk ter geleiding voor een hulpofficier van justitie.