ECLI:NL:GHAMS:2017:5375

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
23/002550-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van wederspannigheid met lichamelijk letsel, nadat hij op 28 februari 2016 in Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten twee politieagenten, tijdens hun rechtmatige uitoefening van hun functie. De verdachte heeft opzettelijk geweld gebruikt door een slaande beweging te maken richting een van de agenten en zich los te rukken uit de greep van de andere agent, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel bij de laatste, waaronder een gescheurde kruisband en meniscus. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de vordering van de politie en dat de agenten zich voldoende kenbaar hebben gemaakt als politieambtenaren. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet wist dat hij met politieambtenaren te maken had en dat zijn handelingen voortkwamen uit paniek. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich met geweld heeft verzet en dat de inzet van pepperspray door de agenten gerechtvaardigd was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte is niet eerder veroordeeld en heeft medewerking verleend aan een mediation-traject, wat heeft geleid tot een overeenkomst met de benadeelde partij. Het hof heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen en de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002550-17
datum uitspraak: 22 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-052723-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
Van [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 december 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten [slachtoffer 2] (agent van politie Eenheid Amsterdam) en/of [slachtoffer 1] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten belast met een speciale opdracht, door te duwen en/of een slaande beweging richting voornoemde [slachtoffer 2] te maken en/of door zijn lichaam te draaien en/of (vervolgens) zich los te rukken en/of los te trekken uit de greep van voornoemde [slachtoffer 1], terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gescheurde kruisband en/of een ingescheurde meniscus bij voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het aan hem ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Met betrekking tot de wederspannigheid heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zich niet met geweld heeft verzet. De door verbalisant [slachtoffer 2] genoemde slaande beweging in haar richting was volgens de verdachte slechts een zogenaamd wegwerpgebaar. Het wegdraaien van de verdachte van verbalisant [slachtoffer 1], dat door [slachtoffer 1] werd ervaren als losrukken dan wel lostrekken, was volgens de verdachte enkel het zich afwenden van de pepperspray uit zelfbescherming en paniek nadat hij al eerder “gepepperd” was.
Indien de hiervoor besproken handelingen van de verdachte wel als geweld kunnen worden geduid, betwist de raadsman het opzet. De verdachte wist immers niet dat hij te doen had met politieambtenaren. [slachtoffer 2], net als [slachtoffer 1] in burgerkleding gehuld en derhalve niet als politieambtenaar herkenbaar, heeft zich onvoldoende duidelijk kenbaar gemaakt als politieambtenaar. Door het gelijktijdig legitimeren en weggrissen van de verdovende middelen uit handen van de verdachte is het niet tot de verdachte doorgedrongen dat zij als politieambtenaar optrad. Niet is uit het dossier af te leiden dat verbalisant [slachtoffer 1] zich heeft gelegitimeerd. In ieder geval werd de verdachte volkomen overdonderd door het optreden van de verbalisanten en meende hij belaagd te worden door een burger, in welk licht zijn verdere handelingen gezien moeten worden.
Voorts is de raadsman van mening dat de verdachte geen wederspannigheid heeft gepleegd nu beide verbalisanten niet hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
[slachtoffer 2] heeft in strijd met de geldende ambtsinstructie veel te snel pepperspray gebruikt. Door het te snel gebruiken van pepperspray is onder de geschetste omstandigheden de situatie nodeloos geëscaleerd.
Ten slotte betwist de raadsman dat de verdachte het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel heeft veroorzaakt. Dit kan ook ontstaan zijn door een misstap. Bovendien is niet of onvoldoende onderbouwd welk letsel [slachtoffer 1] heeft opgelopen als gevolg van het handelen van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de hand van het dossier stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast:
- op 28 februari 2016 heeft de verdachte een wikkel (nep)cocaïne gekocht op de Bloedstraat te Amsterdam. Verbalisant [slachtoffer 2] - in burger gekleed - heeft dit waargenomen en is voor de verdachte gaan staan;
- [slachtoffer 2] heeft zich jegens de verdachte gelegitimeerd door middel van een politielegitimatiebewijs;
- [slachtoffer 2] heeft geprobeerd de wikkel van de verdachte af te pakken. Dit is mislukt;
- [slachtoffer 2] heeft daarop het legitimatiebewijs van de verdachte gevorderd, maar de verdachte wilde dit niet geven;
- [slachtoffer 2] heeft nogmaals duidelijk gemaakt dat zij van de politie is en hierbij nog steeds haar legitimatiebewijs getoond, zij heeft andermaal het legitimatiebewijs van de verdachte gevorderd;
- De verdachte heeft zijn legitimatiebewijs niet gegeven;
- [slachtoffer 2] heeft via haar portofoon om assistentie gevraagd;
- [slachtoffer 2] heeft de verdachte aangehouden, maar de verdachte liep weg;
- [slachtoffer 2] heeft luid en duidelijk naar de verdachte geroepen dat als hij niet mee werkte aan zijn aanhouding, zij geweld zou gaan gebruiken;
- de verdachte heeft zich hierop omgedraaid en met zijn hand een beweging in de richting van [slachtoffer 2] gemaakt;
- [slachtoffer 2] heeft haar pepperspray gepakt en hiermee in het gezicht van de verdachte gespoten;
- verbalisant [slachtoffer 1], ook in burger, is gearriveerd, heeft geroepen: “Police! Hands on your head” en ook de woorden: “Politie! Handen op je hoofd” en heeft de verdachte vastgepakt;
- de verdachte heeft zich losgerukt, direct hierna voelde [slachtoffer 1] een hevige stekende pijn in haar rechterknie;
- de verdachte is weggerend. [slachtoffer 2] is achter de verdachte aangerend, waarop de verdachte haar een duw heeft gegeven.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat [slachtoffer 2] zich op verschillende momenten kenbaar heeft gemaakt als politieambtenaar. Niet alleen heeft zij zich tot twee keer toe uitdrukkelijk gelegitimeerd met een politie-legitimatiebewijs, maar ook heeft zij naar zijn identificatie gevraagd, via de portofoon om assistentie gevraagd, de verdachte aangehouden en vervolgens gewaarschuwd dat hij mee moest werken, omdat er anders geweld gebruikt zou gaan worden. De stelling van de verdachte dat het niet tot hem doordrong, omdat zij zich onvoldoende duidelijk kenbaar maakte als politieagente, komt dan ook voor rekening van de verdachte. Daarbij geldt dat ook verbalisant [slachtoffer 1] op een later moment geroepen heeft dat hij zijn handen op het hoofd moest doen, omdat zij van de politie was.
Voor zover is betoogd dat de agenten niet handelden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening wordt dat verweer verworpen. De verdachte werkte niet mee aan het afgeven van de (nep) cocaïne, voldeed evenmin aan de vordering tot legitimatie en liep weg nadat hij was aangehouden, waarna hij na gewaarschuwd te zijn dat geweld gebruikt zou worden, een slaande beweging heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2]. Dat slechts sprake is geweest van een wegwerpgebaar, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is niet aannemelijk, nu het hof meer waarde toekent aan het daaromtrent op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van een opsporingsambtenaar in functie dan aan de verklaring van de verdachte, die pas geruime tijd na het voorval is afgelegd. Nu de verdachte zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken is de inzet van pepperspray niet in strijd met het bepaalde in de Ambtsinstructie, en evenmin met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen de [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De verdachte heeft een slaande beweging gemaakt richting [slachtoffer 2]. Het lostrekken dan wel losrukken uit de greep van [slachtoffer 1] moet evenzeer worden verstaan als geweld, zelfs indien dit zou zijn voortgekomen uit pijn of paniek ten gevolge van de gebruikte pepperspray. Voorts blijkt uit het dossier dat [slachtoffer 1] direct na het lostrekken door de verdachte een hevige pijn aan haar knie heeft ervaren. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2016 opgemaakt door [slachtoffer 1], is zij naar de OLVG gebracht, waar haar knie op dat moment te dik was door vocht om letsel op röntgenfoto’s te kunnen waarnemen. Zij liep vervolgens mank en kon haar knie niet belasten. Uiteindelijk is vastgesteld dat haar kruisband en meniscus gescheurd zijn, volgens de beschrijving bij de vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend. Dit letsel kan redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend. Dat er geen verdere onderbouwing van het letsel in het dossier aanwezig is in de vorm van een medische rapportage door een arts doet daar niet aan af.
Het verweer van de raadsman wordt in alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 februari 2016 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [slachtoffer 2] (agent van politie Eenheid Amsterdam) en [slachtoffer 1], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten belast met een speciale opdracht, door te duwen en een slaande beweging richting voornoemde [slachtoffer 2] te maken en door zijn lichaam te draaien en zich vervolgens los te rukken of los te trekken uit de greep van voornoemde [slachtoffer 1], terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel bij voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 350,00, te vervangen door 7 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Namens de verdachte is subsidiair aangevoerd dat artikel 9a Wetboek van Strafrecht dient te worden toegepast. Dit geldt temeer nu de verdachte, na afronding van een voor beide partijen bevredigend mediation-traject, conform de mediation-overeenkomst het daarbij vastgestelde bedrag aan schadevergoeding aan de verbalisant [slachtoffer 1] heeft betaald.
Het hof acht het op grond van het verhandelde ter zitting aannemelijk dat de onderhavige situatie een eenmalig incident betreft. De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2017 niet eerder veroordeeld. In aanmerking genomen dat de verdachte voorts zijn medewerking heeft verleend aan een mediation-traject waarbij een overeenkomst tussen de verdachte en [slachtoffer 1] tot stand is gekomen en de verdachte zich heeft gehouden aan hetgeen is overeengekomen, acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij en de verdachte een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarin is vastgelegd dat de verdachte een bedrag ter hoogte van € 950,00 tegen finale kwijting zou dienen te betalen aan [slachtoffer 1]. Voorts is aangetoond dat dit bedrag inmiddels door de verdachte aan haar is voldaan. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.G. Hijink, mr. C.N. Dalebout en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2017.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.