Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
primair -op grond van artikel 7:683 lid 3 BW – van € 82.795,-- bruto en
subsidiair- op grond van artikel 7:671b lid 8 sub c BW - van € 15.000,-- bruto, dan wel tot een door het hof in goede justitie vast te stellen bedrag, alsmede tot afgifte aan hem van een getuigschrift, zoals nader omschreven in het petitum van het beroepschrift en tot betaling van de daadwerkelijke gemaakte kosten, van een bedrag van € 462,50 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en van de proceskosten.
2.Feiten en behandeling grieven 1 en 2
3.Verdere beoordeling
primairverzocht de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen en Clipper te veroordelen tot doorbetaling van loon, vakantiegeld, wettelijke rente en wettelijke verhoging. Hij verzocht voorts toegelaten te worden tot zijn werk en veroordeling van Clipper om op straffe van verbeurte van een dwangsom loonspecificaties over te leggen.
Subsidiairverzocht [appellant] veroordeling van Clipper tot betaling van
meer subsidiairvan de buitengerechtelijke incassokosten. Tenslotte verzocht [appellant] Clipper te veroordelen een positieve referentie over hem af te geven. [appellant] legde aan zijn verzoek ten grondslag dat er geen sprake was van een schriftelijke instemming met een opzegging zijnerzijds en dat hij evenmin een dringende reden voor ontslag had gegeven, zodat de opzegging vernietigbaar was, en dat hij zich beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van zijn werkzaamheden.
I have no trust in the company at this moment”, ook nadien regelmatig heeft aangegeven geen vertrouwen in Clipper te hebben en op 16 augustus 2016 een klacht heeft ingediend bij de ILT (zie overweging 3.1 onder h). Dat gebrek aan vertrouwen is volgens [appellant] veroorzaakt door de opstelling van Clipper bij de sollicitatieprocedure. [appellant] gaat er echter aan voorbij dat Clipper niet gehouden was hem te benoemen zelfs niet als de kapiteins van het schip hem zouden hebben gezegd dat hij wat hun betreft voor benoeming in aanmerking kwam - Clipper betwist de desbetreffende stelling van [appellant] overigens uitdrukkelijk. [appellant] verwijt Clipper voorts ten onrechte dat zij hem niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij niet in de functie van eerste officier is benoemd. Uit het door Clipper in het geding gebrachte overzicht van de communicatie tussen partijen blijkt dat die (vier) redenen [appellant] tijdens het gesprek op 17 april 2016 waarin [appellant] werd medegedeeld dat zijn sollicitatie niet succesvol was, uitdrukkelijk zijn genoemd. In een e-mail van Clipper aan [appellant] van 14 juni 2016 worden de redenen nog een keer uitdrukkelijk vermeld. [appellant] stelling ter gelegenheid van de pleidooien in appel dat de redenen weliswaar genoemd zijn maar voor hem niet duidelijk waren, kan niet worden gevolgd. In de vastlegging van het gesprek van 17 april 2016 staan de volgende redenen, die in genoemde e-mail worden herhaald:
1. […] (hof: [appellant]
) does not yet have the necessary Certificate of Competence to sail in the position. The other canditate [A] additionally has experience sailing as 1st officer on another ship.
As 1st Officer you are the direct replacement of the captain and if there is any doubt of any kind from captain or HRM the match is not right.”
we are willing …improve). [appellant] heeft naar het oordeel van het hof ten onrechte het vertrouwen in Clipper opgezegd op 28 april 2016 en zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij alleen bereid was zijn klacht in te trekken indien hij de toezegging zou krijgen dat hij bij een volgende vacature alsnog tot eerste officier zou worden benoemd en een salarisverhoging zou krijgen. Die voorwaarde kon hij gezien het vooroverwogene in redelijkheid niet stellen. De grieven 4 tot en met 8 falen.
nietvan oordeel is dat het ontbindingsverzoek ten onrechte is toegewezen, is er voor een billijke vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW geen plaats. Het verzoek tot toekenning van een dergelijke vergoeding wordt afgewezen.