In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van slaapdienstvergoedingen die door de Stichting MIES aan een werknemer, aangeduid als [geïntimeerde], werden betaald. De werknemer was sinds 1 februari 2011 werkzaam als Cliënt Begeleider en had in het kader van haar arbeidsovereenkomst slaapdiensten verricht. De cao Gehandicaptenzorg was van toepassing, waarin was bepaald dat uren doorgebracht in slaapdiensten als halve werkuren moesten worden aangemerkt en in tijd moesten worden gecompenseerd, tenzij de werknemer om uitbetaling in geld had verzocht. De werkgever had echter gedurende een periode zowel in tijd gecompenseerd als in geld uitbetaald, wat leidde tot een dubbele vergoeding. Na ontdekking van deze fout kondigde de werkgever aan alleen nog in tijd te zullen compenseren en het teveel betaalde terug te vorderen.
De werknemer vorderde in eerste aanleg onder andere doorbetaling van de slaapdienstvergoedingen en stelde dat de werkgever niet gerechtigd was om de vergoedingen in geld te beëindigen. De kantonrechter had de vorderingen van de werknemer gedeeltelijk toegewezen, maar de werkgever ging in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de werkgever gerechtigd was om de slaapdienstvergoedingen in geld te beëindigen, omdat de dubbele vergoeding in strijd was met de cao. Het hof oordeelde verder dat het terugvorderen van teveel betaalde vergoedingen voor de periode vóór 1 november 2015 onaanvaardbaar was, omdat de werknemer niet op de hoogte was van de fout. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, behalve voor de vergoedingen tot 1 november 2015, waarvoor het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigde. De kosten van de procedure werden gecompenseerd.