In deze zaak gaat het om de beëindiging van aansluitingsovereenkomsten met aandeelhouders van HAB Holding B.V. die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt. Appellanten, [appellant 1] EXPLOITATIEMIJ B.V. en [appellant 2] ACCOUNTANCY B.V., hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de wijziging van de algemene bepalingen van HAB niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, maar het hof oordeelt dat het ontbreken van compensatie voor het wegvallen van de inkomsten van de appellanten onaanvaardbaar en onrechtmatig is. Het hof heeft de zaak aangehouden voor akte ter vaststelling van een compensatie.
De appellanten zijn bij dagvaarding van 7 september 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2016. Het hof heeft op 27 september 2016 een tussenarrest gewezen en een comparitie na aanbrengen gelast, die op 18 november 2016 heeft plaatsgevonden. De pleitzitting vond plaats op 3 mei 2017, waarbij de appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaten. De zaak is op 26 juni 2017 voortgezet en uiteindelijk is arrest gevraagd.
Het hof oordeelt dat de wijziging van de Algemene Bepalingen op zichzelf niet strijdig is met de redelijkheid en billijkheid, maar dat de beëindiging van de aansluitingsovereenkomst zonder compensatie onrechtmatig is. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rolzitting voor uitlating van de appellanten over de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de vaststelling van de compensatie.