ECLI:NL:GHAMS:2017:5244

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2017
Publicatiedatum
18 december 2017
Zaaknummer
23-004642-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zakkenrollen in trein bewezen, medeplegen niet bewezen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zakkenrollen in een trein op 22 september 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal, maar heeft de beschuldiging van medeplegen verworpen. De verdachte was in de trein op het traject Schiphol – ’s-Gravenhage en heeft geprobeerd om goederen van een medepassagier, genaamd [slachtoffer], weg te nemen. De verdachte heeft zich verdacht gedragen door dicht bij het slachtoffer te gaan zitten, zijn jas aan hetzelfde haakje te hangen en om zich heen te kijken. De observaties van verbalisanten, die deel uitmaakten van een speciaal team van de Koninklijke Marechaussee, hebben geleid tot de conclusie dat de verdachte daadwerkelijk heeft geprobeerd om in de jaszak van het slachtoffer te tasten. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kan worden vrijgesproken van de poging tot diefstal, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van een medeverdachte, waardoor de verdachte van het medeplegen werd vrijgesproken. De strafmaat werd bepaald op een taakstraf van 120 uren, in plaats van een gevangenisstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn motivatie om aan zijn problemen te werken. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast, maar deze omgezet in een taakstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004642-16
datum uitspraak: 18 december 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15-194936-16 en 09-807897-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 december 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2016 in de trein op het traject Schiphol – ’s-Gravenhage en/of in de gemeente ’s-Gravenhage in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij en/of zijn mededader(s)
- dichtbij die [slachtoffer] is/zijn gaan zitten en/of
- zijn (eigen) jas aan hetzelfde haakje heeft gehangen als waar het (colbert)jasje van die [slachtoffer] aan hing en/of
- om zich heen heeft/hebben gekeken en/of
- die [slachtoffer] in de gaten heeft/hebben gehouden en/of
- een hand/arm (tot tweemaal toe) in de zak van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken/gedaan en/of
- ( vervolgens) met die hand de jaszak van die [slachtoffer] heeft/hebben doorzocht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 september 2016 in de trein op het traject Schiphol – ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer],
- dichtbij die [slachtoffer] is gaan zitten en
- zijn eigen jas aan hetzelfde haakje heeft gehangen als waar het colbertjasje van die [slachtoffer] aan hing en
- om zich heen heeft gekeken en
- een hand in de zak van het jasje van die [slachtoffer] heeft gedaan
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bespreking van bewijsverweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij stelt dat de conclusies in het proces-verbaal van de observerende verbalisanten berusten op aannames en vermoedens en dat het vrijwel onmogelijk moet zijn geweest om in de trein goed zicht te houden op de gedragingen van de verdachte en aldus betrouwbare waarnemingen te doen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt aan de hand van de waarnemingen van vier verbalisanten, die deel uitmaken van een speciaal team van de Koninklijke Marechaussee dat zich bezig houdt met de bestrijding van alle vormen van diefstal, waaronder zakkenrollerij en bagagediefstallen op de luchthaven Schiphol. Naar het oordeel van het hof hebben deze verbalisanten derhalve ervaring met het waarnemen van handelingen die mogelijk te maken hebben met zakkenrollen. Het hof ziet in hetgeen is aangevoerd noch anderszins enig aanknopingspunt te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten met betrekking tot hun waarnemingen op ambtseed hebben geverbaliseerd. Dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris verschillende details niet meer konden herinneren, doet hieraan niet af.
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] hebben gerelateerd dat de verdachte hen direct opviel door zijn manier van verplaatsen bij de treinperrons op de luchthaven. Zij hebben daarop hun collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 2] op de hoogte gesteld en de vier verbalisanten zijn de verdachte en de medeverdachte gaan observeren.
De verdachte is op Schiphol de trein naar Rotterdam Centraal, via Den Haag Hollands Spoor, ingestapt. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn ook ingestapt. De verdachte is aan de raamzijde achter een man gaan zitten, met zijn gezicht richting de rug van deze man. Deze man bleek achteraf te zijn genaamd [slachtoffer]. Achter [slachtoffer] hing een colbertjasje aan een haakje. Verbalisant [verbalisant 1] heeft waargenomen dat de verdachte en de medeverdachte zich vervolgens tijdens de treinrit enkele malen hebben verplaatst van stoel, waarbij zij, blijkens het proces-verbaal, bijzondere aandacht vertoonden voor de andere passagiers en de door hen meegevoerde bagage. Vervolgens is de verdachte weer op de plek achter eerdergenoemde [slachtoffer] gaan zitten. De verdachte heeft zijn jas uit gedaan en deze jas aan de haak bij het colbertjasje van [slachtoffer] gehangen, zodat de beide jassen tegen elkaar aan hingen. Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de verdachte continu om zich heen keek.
[verbalisant 1] zag dat de verdachte achterom keek en daarna naar het colbertjasje voor zich. De verdachte verplaatste zich met zijn lichaam in de richting van het jasje en zat met zijn rechterhand aan de zak/rits van het colbertjasje. De verdachte trok zijn hand terug, keek zenuwachtig om zich heen en ging anders zitten. Enkele minuten later zag [verbalisant 1] dat de verdachte zodanig ging zitten dat hij goed bij het colbertjasje kon. [verbalisant 1] zag dat de verdachte vervolgens met zijn rechterhand in de jaszak verdween. [verbalisant 1] zag dat de verdachte met zijn rechterhand een zoekende beweging maakte in de jaszak van het colbertjasje en dat hij zich erg zenuwachtig gedroeg. Vervolgens gingen er enkele mensen staan in de coupé, waarna de verdachte zijn hand direct uit de jaszak haalde. De verdachte stond vervolgens ook op en verliet de coupé met versnelde pas. Verbalisant [verbalisant 1] heeft [slachtoffer] aangesproken die desgevraagd meedeelde dat het colbertjasje dat achter hem hing van hem was en dat er niets in de zakken van zijn colbertjasje zat.
Naar het oordeel van het hof dienen de door de verbalisant [verbalisant 1] waargenomen gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van diefstal. [verbalisant 1] heeft immers gezien dat de verdachte tot tweemaal toe met zijn hand aan de zak van het colbertjasje zat, waarbij hij de tweede maal daadwerkelijk in de jaszak heeft getast. Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot diefstal.
Ten aanzien van het ten laste gelegde ‘medeplegen’ stelt het hof voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Het hof stelt vast dat de verdachte de daadwerkelijke wegnemingshandelingen heeft verricht, terwijl de gedragingen van de medeverdachte er op wijzen dat hij mogelijk ‘op de uitkijk stond’.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, zoals het op de uitkijk staan, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en intellectuele bijdrage van de medeverdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Het hof is van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier die nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte in de hiervoor bedoelde zin, niet te bewijzen zijn. Het enkele feit dat het er sterk op lijkt dat de medeverdachte op de uitkijk heeft gestaan en oogcontact heeft gemaakt met de verdachte is van onvoldoende gewicht om te concluderen dat de medeverdachte een zodanig wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging tot zakkenrollen dat van medeplegen sprake is. Het hof zal de verdachte daarom vrij spreken van het ten laste gelegde ‘medeplegen’.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geprobeerd om zich door middel van zakkenrollen goederen toe te eigenen die hem niet toebehoren. Door een dergelijk feit wordt onrust veroorzaakt en gevoelens van onveiligheid, met name bij de reizigers in de trein naar en vanaf Schiphol. De verdachte heeft er voorts blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens diefstal, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Uit een door de raadsman voorgehouden voortgangsverslag van 28 november 2017 komt naar voren dat voor de verdachte een passende woonvorm is gevonden, dat de verdachte thans een bijstandsuitkering ontvangt, dat de intake voor een agressie-regulatietraining onlangs heeft plaatsgevonden en dat de verdachte gemotiveerd is om aan zijn problemen te werken. Verder heeft de persoonlijk begeleider van de verdachte van het Leger des Heils per e-mail van 4 december 2017 verslag gedaan van de ontwikkelingen van en rondom de verdachte. Daaruit en uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is verhandeld, komt het volgende naar voren. De verdachte woont sinds juni 2017 in een zogenaamde omklapwoning van het Leger des Heils. Als de verdachte zich aan de afspraken houdt en geen overlast veroorzaakt, dan wordt de woning na een jaar op zijn naam gezet. De verdachte wordt ambulant begeleid en krijgt hulp bij praktische, sociale en financiële zaken. Mocht de verdachte een gevangenisstraf opgelegd krijgen, dan zou dat betekenen dat zijn uitkering wordt stopgezet en hij zijn huurwoning zou kwijtraken, terwijl hij nu juist de grote stap van beschermd naar zelfstandig wonen heeft gemaakt, aldus de persoonlijk begeleider.
Het hof constateert dat de persoonlijke situatie van de verdachte thans een stijgende lijn vertoont, na een periode van harddrugsverslaving en justitiecontacten. Hierin wordt aanleiding gezien om een taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zodat de verdachte de kans krijgt die stijgende lijn door te trekken, waarmee ook het gevaar dat de verdachte opnieuw een soortgelijk misdrijf pleegt zoveel mogelijk wordt gereduceerd.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur, passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 26 mei 2015 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de proeftijd met één jaar wordt verlengd.
Het hof overweegt hieromtrent dat verlenging van de proeftijd niet meer mogelijk is, nu uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2017 blijkt dat de proeftijd reeds is geëindigd op 9 juni 2017. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zoals hiervoor is overwogen, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 26 mei 2015, parketnummer 09-807897-15, te weten van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, te vervangen door:
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. G. Oldekamp en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 december 2017.
[...]