ECLI:NL:GHAMS:2017:5223

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
200.209.204/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over het passeren van een akte van levering zonder geldige verklaring van berusting

In deze zaak heeft klaagster, de oudste dochter van een overleden moeder, een klacht ingediend tegen een notaris. De klacht betreft het passeren van een akte van levering van een perceel landbouwgrond op 29 september 2015, terwijl de notaris volgens klaagster wist dat er geen geldige (samengestelde) verklaring van berusting was ten tijde van de voorafgaande levering. Klaagster stelt dat de notaris had moeten inzien dat de verkoper de eigendom van het perceel niet rechtmatig had verkregen en dat hij zijn ministerie had moeten weigeren. De notaris heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij de vereiste zorgplicht heeft nageleefd door de nodige onderzoeken te verrichten. Het hof heeft de zaak behandeld op 28 september 2017 en de klacht van klaagster ongegrond verklaard. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer voor het notariaat, die eerder de klacht ongegrond had verklaard. Het hof oordeelt dat de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, aangezien hij mocht vertrouwen op de juistheid van de eerdere akten en de verklaringen van de legitimarissen. De beslissing van het hof is op 12 december 2017 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.209.204/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2016/1
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 december 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
tegen
mr. [naam] ,
oud-notaris te [plaats] , thans kandidaat-notaris 30A,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 10 februari 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 16 januari 2017 (ECLI:NL:TNORSHE:2017:1). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 9 maart 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Bij brief van 1 mei 2017 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op nieuwe informatie die het hof van de kamer heeft ontvangen en die van belang is of kan zijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep. De reacties van beide partijen zijn op 2 mei 2017 door het hof ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 september 2017. Klaagster en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Aan de pleitnota van klaagster zijn bijlagen gehecht, die het hof reeds ambtshalve bekend zijn. De notaris heeft desgevraagd meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen overlegging van deze aan de pleitnota van klaagster gehechte bijlagen. Voorts heeft klaagster haar verzoek, verwoord in haar bericht van 2 mei 2017, om de beslissing van de kamer ongeldig te verklaren en de zaak terug te wijzen naar de kamer, ingetrokken.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klaagster heeft tegen de vaststelling van de feiten door de kamer bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Uit het huwelijk van de ouders van klaagster zijn vier dochters geboren; klaagster is de oudste dochter. De moeder van klaagster heeft op 27 maart 1979 bij testament over haar nalatenschap beschikt, houdende een zogeheten ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 Burgerlijk Wetboek (oud). Dit testament is verleden voor (wijlen) notaris mr. [notaris A] te [plaats] . Moeder is overleden op 13 februari 1991.
3.2.2.
De vader van klaagster heeft in oktober 1991 zowel de voormalige echtelijke woning (verder: de woning) als een perceel landbouwgrond, beide gelegen aan de [straat] in [plaats] , verkocht.
3.2.3.
Klaagster heeft op 6 januari 1992 een (handgeschreven) verklaring ondertekend. Deze verklaring (hierna: de verklaring van berusting) houdt in, voor zover van belang:
“De ondergetekende (…) verklaart kennis te dragen van het testament dat haar moeder (…) heeft gemaakt (…) in hoofdzaak inhoudend toedeling van de gehele nalatenschap aan haar vader (…) en toekenning aan hem van het vruchtgebruik over de door hem aan zijn kinderen schuldig erkende erfdelen, en daarin te berusten, echter met dien verstande dat deze berusting geschiedt onder de voorwaarde dat haar vader zich verplicht om er voor zorg te dragen dat binnen drie maanden via een notaris een akte vaststelling erfdelen wordt opgesteld, notarieel of onderhands, en dat aan ondergetekende wordt uitgekeerd, zo spoedig mogelijk, een gedeelte van haar erfdeel, ter compensatie van de bevoordelingen die tijdens het leven van erflaatster reeds zijn ontvangen door andere erfgenamen van erflaatster.”
3.2.4.
Bij akte van levering van 9 januari 1992, verleden voor (inmiddels oud-) notaris mr. [notaris B] , destijds gevestigd in [plaats] , heeft vader de woning aan derden overgedragen. Blijkens de akte maakte het verkochte deel uit van een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer zeventig are van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [nummer] . In de akte van levering is verder onder meer opgenomen dat moeder bij testament middels ouderlijke boedelverdeling haar gehele nalatenschap heeft toebedeeld aan vader en dat de legitimarissen (klaagster en haar drie zusters) schriftelijk hebben verklaard te berusten in de bepalingen van het testament van moeder casu quo daartegen geen actie te zullen instellen. In de akte van levering staat over de voorafgaande verkrijging vermeld:
“Het verkochte is door verkoper verkregen door toedeling bij een akte van ruilverkaveling op zesentwintig maart negentienhonderdvierenzeventig verleden voor notaris [notaris A] te [plaats] , bij afschrift overgeschreven ten hypotheekkantore te [plaats] op zesentwintig maart negentienhonderdvierenzeventig in deel [nummer] .”
3.2.5.
In verband met de geplande eigendomsoverdracht van het perceel landbouwgrond heeft mr. [notaris D] , die destijds als kandidaat-notaris verbonden was aan het notariskantoor waar mr. [notaris B] het ambt uitoefende, op 19 februari 1992 per telefax (onder meer) een kopie van de door klaagster ondertekende verklaring van berusting, alsmede een kopie van pagina twee van de hiervoor genoemde akte van levering van mr. [notaris B] met betrekking tot de woning, waarin de hiervoor geciteerde mededeling omtrent de voorafgaande verkrijging staat vermeld, toegezonden aan (inmiddels oud-) notaris mr. [notaris C] , ter attentie van de notaris. Hij was destijds als kandidaat-notaris verbonden aan het kantoor waar mr. [notaris C] het ambt uitoefende.
3.2.6.
Mr. [notaris C] heeft op 25 februari 1992 een akte gepasseerd waarbij het betreffende perceel landbouwgrond is geleverd aan de heer [koper/verkoper] . Het perceel landbouwgrond behoorde tot het perceel waarop de woning is gelegen. In de akte van levering is onder meer opgenomen dat moeder bij testament middels ouderlijke boedelverdeling haar gehele nalatenschap heeft toebedeeld aan vader en dat de legitimarissen schriftelijk hebben verklaard te berusten in de bepalingen van het testament van moeder casu quo geen actie daartegen te ondernemen. In de akte van levering staat omtrent de voorafgaande verkrijging vermeld:
“Het verkochte is door verkoper verkregen als destijds in algehele gemeenschap van goederen, in voor beiden eerste echt, gehuwd met Mevrouw [moeder] , door de inschrijving ten hypotheekkantore, thans genaamd: het Kantoor van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers te [plaats] op zes en twintig maart negentienhonderd vier en zeventig in Register 4 in deel [nummer] van een afschrift van een akte van ruilverkaveling, op zes en twintig maart negentienhonderd vier en zeventig verleden voor [notaris A] , notaris te [plaats] .”
3.2.7.
In augustus 2015 heeft genoemde [koper/verkoper] dit perceel landbouwgrond verkocht aan de heer [naam] en mevrouw [naam] . De akte van levering is op 29 september 2015 gepasseerd door de notaris. In deze akte staat omtrent de voorafgaande verkrijging vermeld dat het gekochte door de verkoper is verkregen door inschrijving ten kantore van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers van de akte van levering, houdende kwijting voor de koopsom en afstand van het recht tot het vorderen van ontbinding van de koopovereenkomst, die mr. [notaris C] op 25 februari 1992 heeft gepasseerd.

4.Standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster verwijt de notaris dat hij de akte van levering met betrekking tot het perceel landbouwgrond op 29 september 2015 heeft gepasseerd, terwijl hij wist dat er ten tijde van de voorafgaande levering van het perceel geen (samengestelde) verklaring van berusting was. Zij stelt dat de notaris, indien hij de titel(s) waardoor de verkoper destijds de eigendom van het perceel heeft verkregen had ingezien en beoordeeld, had geweten dat de verkoper de eigendom van het perceel destijds niet rechtmatig heeft verkregen. De notaris had zijn ministerie moeten weigeren.
4.2.
Volgens klaagster zijn er destijds geen vier verklaringen van berusting geweest, hetgeen zij afleidt uit het feit dat in door klaagster aangevangen notariële klachtzaken tot op heden enkel haar eigen verklaring van berusting is overgelegd.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Gang van zaken eerste aanleg
6.1.
Klaagster maakt bezwaar tegen de gang van zaken in eerste aanleg op een aantal punten. Nu de door klaagster gestelde tekortkomingen door de behandeling van de zaak in hoger beroep zijn hersteld, aangezien het hoger beroep van klaagster immers ertoe leidt dat de zaak opnieuw in volle omvang wordt behandeld, behoeven deze bezwaren geen (nadere) bespreking.
Verzoek overleggen stukken
6.2.
Klaagster verzoekt het hof in haar beroepschrift om de notaris te sommeren om een aantal stukken (volledig) te overleggen. Nu de wet voor de beoordeling van een dergelijk verzoek in deze tuchtprocedure geen grondslag biedt, zal het hof dit verzoek niet in behandeling nemen.
De klacht
6.3.
Het hof overweegt als volgt. Evenals de kamer stelt het hof voorop dat op een notaris een zwaarwegende zorgplicht rust om te onderzoeken of is voldaan aan de in de wet gestelde vereisten voor het intreden van de rechtsgevolgen die worden beoogd met de in een akte opgenomen rechtshandelingen. Zo dient een notaris bij het verlijden van een akte strekkende tot overdracht van registergoederen in ieder geval te onderzoeken of de vervreemder het betreffende registergoed volgens de openbare registers voor registergoederen heeft verkregen en op welke wijze. Uit de inhoud van de akte die de notaris op 29 september 2015 heeft verleden blijkt dat hij een dergelijk onderzoek heeft verricht. Uit de zogeheten titel van aankomst - de door mr. [notaris C] verleden akte van levering van 25 februari 1992 - bleek dat de eigendom was overgedragen aan genoemde [koper/verkoper] .
6.4.
De notaris had geen reden om zijn ministerie niet te verlenen aangezien hij ervan mocht uitgaan dat [koper/verkoper] ten tijde van de doorlevering van het perceel landbouwgrond bevoegd was om daarover te beschikken. In de door mr. [notaris C] verleden akte is immers opgenomen dat de legitimarissen hebben berust in de bepalingen van het testament van moeder, daargelaten de vraag of het destijds überhaupt noodzakelijk was dat een legitimaris berustte in de bepalingen van een ouderlijke boedelverdeling-testament voordat de langstlevende ouder over de tot de nalatenschap behorende registergoederen kon beschikken. In beginsel mag de notaris voortbouwen op het werk van andere notarissen en van de juistheid hiervan uitgaan, tenzij hij aanleiding heeft om hieraan te twijfelen. Door klaagster is niet aannemelijk gemaakt dat de notaris daartoe destijds reden had. Naar het oordeel van het hof kan de notaris van zijn handelen geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
6.5.
De kamer heeft de klacht van klaagster terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kamer dan ook bevestigen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek als in rechtsoverweging 6.2. geformuleerd;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, A.C. Faber en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017 door de rolraadsheer.