ECLI:NL:GHAMS:2017:5222

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
15 december 2017
Zaaknummer
200.209.236/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over akte van levering en verklaring van berusting

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen notaris mr. [naam], die in 1992 een akte van levering heeft verleden. Klaagster verwijt de notaris dat hij deze akte heeft gepasseerd zonder dat de legitimarissen een verklaring van berusting hadden ondertekend, zoals vereist in de akte. De klacht is ongegrond verklaard door de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, en klaagster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam.

Het hof heeft vastgesteld dat klaagster op 10 februari 2017 haar beroepschrift heeft ingediend tegen de beslissing van de kamer van 16 januari 2017. De notaris heeft geen verweerschrift ingediend, ondanks dat het hof hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld. Tijdens de openbare zitting op 28 september 2017 heeft klaagster haar standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota, terwijl de notaris niet aanwezig was. Klaagster heeft haar verzoek om de beslissing van de kamer ongeldig te verklaren ingetrokken.

Het hof heeft de feiten uit de eerste aanleg in overweging genomen en vastgesteld dat de moeder van klaagster in 1979 bij testament een ouderlijke boedelverdeling heeft gemaakt. Klaagster heeft in 1992 een verklaring van berusting ondertekend, maar de notaris heeft op 25 februari 1992 een akte gepasseerd waarbij een perceel landbouwgrond is geleverd, zonder dat er vier verklaringen van berusting waren. Het hof oordeelt dat de kamer de klacht van klaagster terecht ongegrond heeft verklaard, omdat er geen bewijs is dat de legitimarissen actie hebben ondernomen tegen de akte van levering. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.209.236/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2016/3
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 december 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
tegen
mr. [naam] ,
oud-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 10 februari 2017 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 16 januari 2017 (ECLI:NL:TNORSHE:2017:4), welke beslissing op 24 januari 2017 is hersteld. De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
1.3.
Op 26 april 2017 heeft het hof van klaagster nog een aanvullende productie ontvangen.
1.4.
Bij brief van 1 mei 2017 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op nieuwe informatie die het hof van de kamer heeft ontvangen en die van belang is of kan zijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep. De reactie van klaagster is op 2 mei 2017 door het hof ontvangen; van de notaris is geen reactie ontvangen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 september 2017. Klaagster is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Aan de pleitnota van klaagster zijn bijlagen gehecht, die het hof reeds ambtshalve bekend zijn. De notaris is niet verschenen. Klaagster heeft haar verzoek, verwoord in haar bericht van 2 mei 2017, om de beslissing van de kamer ongeldig te verklaren en de zaak terug te wijzen naar de kamer, ingetrokken.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klaagster heeft tegen de vaststelling van de feiten door de kamer bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Uit het huwelijk van de ouders van klaagster zijn vier dochters geboren; klaagster is de oudste dochter. De moeder van klaagster heeft op 27 maart 1979 bij testament over haar nalatenschap beschikt, houdende een zogeheten ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 Burgerlijk Wetboek (oud). Dit testament is verleden voor (wijlen) notaris mr. [notaris A] te [plaats] . Moeder is overleden op 13 februari 1991.
3.2.2.
De vader van klaagster heeft in oktober 1991 zowel de voormalige echtelijke woning (verder: de woning) als een perceel landbouwgrond, beide gelegen aan de [straat] in [plaats] , verkocht.
3.2.3.
Klaagster heeft op 6 januari 1992 een (handgeschreven) verklaring ondertekend. Deze verklaring (hierna: de verklaring van berusting) houdt in, voor zover van belang:
“De ondergetekende (…) verklaart kennis te dragen van het testament dat haar moeder (…) heeft gemaakt (…) in hoofdzaak inhoudend toedeling van de gehele nalatenschap aan haar vader (…) en toekenning aan hem van het vruchtgebruik over de door hem aan zijn kinderen schuldig erkende erfdelen, en daarin te berusten, echter met dien verstande dat deze berusting geschiedt onder de voorwaarde dat haar vader zich verplicht om er voor zorg te dragen dat binnen drie maanden via een notaris een akte vaststelling erfdelen wordt opgesteld, notarieel of onderhands, en dat aan ondergetekende wordt uitgekeerd, zo spoedig mogelijk, een gedeelte van haar erfdeel, ter compensatie van de bevoordelingen die tijdens het leven van erflaatster reeds zijn ontvangen door andere erfgenamen van erflaatster.”
3.2.4.
Bij akte van levering van 9 januari 1992, verleden voor (inmiddels oud-) notaris mr. [notaris B] , destijds gevestigd in [plaats] , heeft vader de woning aan derden overgedragen. Blijkens de akte maakte het verkochte deel uit van een ter plaatse kennelijk aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer zeventig are van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [nummer] . In de akte van levering is verder onder meer opgenomen dat moeder bij testament middels ouderlijke boedelverdeling haar gehele nalatenschap heeft toebedeeld aan vader en dat de legitimarissen (klaagster en haar drie zusters) schriftelijk hebben verklaard te berusten in de bepalingen van het testament van moeder casu quo daartegen geen actie te zullen instellen. In de akte van levering staat over de voorafgaande verkrijging vermeld:
“Het verkochte is door verkoper verkregen door toedeling bij een akte van ruilverkaveling op zesentwintig maart negentienhonderdvierenzeventig verleden voor notaris [notaris A] te [plaats] , bij afschrift overgeschreven ten hypotheekkantore te [plaats] op zesentwintig maart negentienhonderdvierenzeventig in deel [nummer] .”
3.2.5.
In verband met de geplande eigendomsoverdracht van het perceel landbouwgrond heeft mr. [notaris C] , die destijds als kandidaat-notaris verbonden was aan het notariskantoor waar mr. [notaris B] het ambt uitoefende, op 19 februari 1992 per telefax (onder meer) een kopie van de door klaagster ondertekende verklaring van berusting toegezonden aan de notaris, alsmede een kopie van pagina twee van de hiervoor genoemde akte van levering van mr. [notaris B] met betrekking tot de woning, waarin de hiervoor geciteerde mededeling omtrent de voorafgaande verkrijging staat vermeld.
3.2.6.
De notaris heeft op 25 februari 1992 een akte gepasseerd waarbij het perceel landbouwgrond is geleverd aan de heer [naam] . Het perceel landbouwgrond behoorde tot het perceel waarop de woning is gelegen. In de akte van levering is onder meer opgenomen dat moeder bij testament middels ouderlijke boedelverdeling haar gehele nalatenschap heeft toebedeeld aan vader en dat de legitimarissen schriftelijk hebben verklaard te berusten in de bepalingen van het testament van moeder casu quo geen actie daartegen te ondernemen. In de akte van levering staat omtrent de voorafgaande verkrijging vermeld:
“Het verkochte is door verkoper verkregen als destijds in algehele gemeenschap van goederen, in voor beiden eerste echt, gehuwd met Mevrouw [moeder] , door de inschrijving ten hypotheekkantore, thans genaamd: het Kantoor van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers te [plaats] op zes en twintig maart negentienhonderd vier en zeventig in Register 4 in deel [nummer] van een afschrift van een akte van ruilverkaveling, op zes en twintig maart negentienhonderd vier en zeventig verleden voor [notaris A] , notaris te [plaats] .”
3.2.7.
Mr. [notaris A] voornoemd, die op verzoek van vader betrokken is geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van moeder, heeft op 17 september 1992 een concept vaststellingsovereenkomst toegezonden ter ondertekening door hem en de vier dochters. Bij brief van 5 oktober 1992 heeft [notaris A] een gewijzigd concept (verder: de vaststellingsovereenkomst) met vier kopieën aan vader toegezonden ter ondertekening door hem en de vier dochters.
3.2.8.
Vader heeft een exemplaar van de vaststellingsovereenkomst aan mr. [notaris A] geretourneerd. Dat exemplaar was ondertekend door hem, door klaagster en door mevrouw [naam] (in de vaststellingsovereenkomst aangeduid met ondergetekende sub 3). Bij brief van 26 oktober 1992 heeft [notaris A] de ontvangst van deze door vader en de twee oudste dochters ondertekende vaststellingsovereenkomst bevestigd.
3.2.9.
In de vaststellingsovereenkomst worden vader (1), klaagster (2) en haar drie zusters (3, 4, 5) als ondergetekenden genoemd. De overeenkomst luidt als volgt, voor zover van belang:
“(…) IN AANMERKING NEMENDE: (…)
- dat bij de verkoop van de tot de boedel behorende onroerende zaken, door de te [plaats] gevestigde notaris [notaris B] , aan genoemde kinderen van erflaatster een verklaring ter tekening is voorgelegd, waarin zij te kennen geven te zullen berusten in de bij gemeld testament gemaakte beschikkingen;
- dat bedoelde verklaring door ondergetekende sub 2 genoemd de dato 6 januari 1992 is ondertekend onder de voorwaarde “dat binnen drie maanden via een notaris een aktevaststelling erfdelen wordt opgesteld, notarieel of onderhands, en dat aan ondergetekende wordt uitgekeerd, zo spoedig mogelijk, een gedeelte van haar erfdeel, ter compensatie van de bevoordelingen die tijdens het leven van erflaatster reeds zijn ontvangen door andere erfgenamen van erflaatster”;
- dat genoemde voorwaarde door de ondergetekende sub 2 genoemd werd gesteld in verband met de omstandigheid dat door haar genoemde ouders aan ondergetekenden sub 3 en 4 (opmerking hof: met de hand gewijzigd in 4 en 5) genoemd bevoordelingen zijn gedaan, welke in de nalatenschap dienen te worden ingebracht.(…)”
3.2.10.
Per 7 mei 1996 is aan de notaris eervol ontslag verleend. Zijn protocol wordt nu gehouden door notaris mr. [notaris D] , gevestigd in [plaats] .
3.2.11.
De vader van klaagster is overleden op 30 september 2010.
3.2.12.
Eind november 2015 heeft [naam] het perceel landbouwgrond te koop aangeboden.
3.2.13.
Bij brief van 19 december 2015 heeft klaagster de notaris (onder meer) meegedeeld dat zij niet bekend is met de in de door hem gepasseerde akte genoemde verklaringen van berusting en heeft zij hem gevraagd uiterlijk 9 januari 2016 een afschrift van die verklaringen aan haar toe te sturen. Klaagster heeft deze brief toegezonden aan het mail- en postadres van het notariskantoor waar mr. [notaris D] het ambt uitoefent. Omdat zij geen reactie heeft ontvangen van de notaris, heeft zij vervolgens deze klacht tegen hem ingediend.

4.Standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster verwijt de notaris dat hij op 25 februari 1992 de akte van levering met betrekking tot het perceel landbouwgrond heeft verleden, terwijl hij wist dat door de legitimarissen geen verklaring van berusting was ondertekend, zoals gedefinieerd in de betreffende akte. De notaris had zijn ministerie moeten weigeren.
4.2.
Volgens klaagster zijn er destijds geen vier verklaringen van berusting geweest, hetgeen zij afleidt uit het feit dat de vaststellingsovereenkomst, die haar pas op 1 maart 2016 door de kamer is toegestuurd, slechts door drie personen (vader en twee dochters) is ondertekend en uit het feit dat in door klaagster aangevangen notariële klachtzaken tot op heden enkel haar eigen verklaring van berusting is overgelegd.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover nodig, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Gang van zaken eerste aanleg
6.1.
Klaagster maakt bezwaar tegen de gang van zaken in eerste aanleg op een aantal punten. Nu de door klaagster gestelde tekortkomingen door de behandeling van de zaak in hoger beroep zijn hersteld, aangezien het hoger beroep van klaagster immers ertoe leidt dat de zaak opnieuw in volle omvang wordt behandeld, behoeven deze bezwaren geen (nadere) bespreking.
Verzoek overleggen stukken
6.2.
Klaagster verzoekt het hof in haar beroepschrift om de notaris te sommeren om een aantal stukken (volledig) te overleggen. Nu de wet voor de beoordeling van een dergelijk verzoek in deze tuchtprocedure geen grondslag biedt, zal het hof dit verzoek niet in behandeling nemen.
De klacht
6.3.
Naar het oordeel van het hof kan klaagster worden ontvangen in haar klacht aangezien in hoger beroep niet is komen vast te staan dat klaagster eerder dan in maart 2016 (het moment waarop zij de vaststellingsovereenkomst kreeg toegestuurd) kennis heeft kunnen krijgen dat er destijds (mogelijk) geen vier verklaringen van berusting zijn geweest.
6.4.
In de in 1992 te passeren akte staat vermeld dat de legitimarissen schriftelijk hebben verklaard te berusten in de bepalingen van het testament van moeder casu quo daartegen geen actie te zullen ondernemen. Van de juistheid van deze vermelding kan in beginsel worden uitgegaan tenzij deze aantoonbaar onjuist is. Gesteld noch gebleken is dat de legitimarissen actie hebben ondernomen. Anders dan klaagster kennelijk meent toont het feit dat onder de vaststellingsovereenkomst drie handtekeningen staan vermeld, niet aan dat het gestelde in de leveringsakte onjuist is, laat staan dat de notaris daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dat de exacte gang van zaken in 1992 nu niet meer kan worden nagegaan is een gevolg van het feit dat klaagster eerst in januari 2016 deze klacht heeft ingediend.
6.5.
De kamer heeft de klacht van klaagster terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kamer dan ook bevestigen.
6.6.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek als in rechtsoverweging 6.2. geformuleerd;
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, A.C. Faber en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017 door de rolraadsheer.