ECLI:NL:GHAMS:2017:5184

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
23-000466-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne met aanpassing van strafmotivering en bewijsvoering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 januari 2017. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats was, werd beschuldigd van de opzettelijke invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, met een totaalgewicht van ongeveer tien kilogram. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de strafoplegging, waarbij het hof de strafmotivering verving en de bewijsvoering aanpaste. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk.

Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstig feit dat een groot gevaar voor de volksgezondheid met zich meebracht. De verdachte had haar bejaarde moeder betrokken bij haar strafbare handelen, wat het hof zwaar liet wegen. Desondanks hield het hof rekening met de recent verslechterde gezondheid van de verdachte, die recentelijk een beroerte had gehad, en haar niet eerder strafrechtelijk veroordeeld zijn.

Uiteindelijk besloot het hof de gevangenisstraf te verlagen naar 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte dat de straf een generaal preventieve werking moest hebben, om anderen te weerhouden van het plegen van soortgelijke feiten. De op te leggen straf was gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000466-17
datum uitspraak: 27 november 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-820670-16 tegen
[verdachte],
Blijkens het dossier genaamd: [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de motivering van de straf vervangt door de navolgende en de bewijsvoering aanpast zoals hierna te noemen.
Aanpassing bewijsmiddelen
Het door de rechtbank gebezigde en in het vonnis van 30 januari 2017 onder noot 11 opgenomen bewijsmiddel, te weten de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 januari 2017 voor zover deze luidt:

Verdachte is degene die de drie voornoemde potten in de reistas op haar naam heeft gestopt. Verdachte wist dat haar moeder ook potten bij zich had.”
vervalt. In plaats daarvan acht het hof het volgende redengevend voor het bewijs. Daarnaast vult het hof de redengevende feiten aan waarnaar wordt verwezen in de bewijsmiddelen als vermeld in noot 7 en noot 8, als volgt.
1. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 16 januari 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Mensen die ik had ontmoet hebben mij gevraagd om de potten met crème, waarin uiteindelijk de cocaïne is aangetroffen, mee te nemen. Deze mensen zijn geen vrienden van mij. Ik had hen ontmoet in Colombia. Het was in een park. De man heette “Jesus”. Ik heb geen idee hoe de vrouw heet. Deze Jesus vroeg of ik afslank crèmes voor hem mee naar Nederland wilde nemen, naar Zwitserland. Daar zou het thuis worden opgehaald. Ik heb de potjes niet open gemaakt. Ik ben inderdaad met mijn moeder naar Colombia gegaan. U vraagt mij of ik wist dat er vanuit Zuid-Amerika veel drugs worden gesmokkeld. Dat wordt wel gezegd. Ik wist dat mijn moeder ook potten in de koffer had. Het klopt dat ik weinig van deze mensen wist. Ik heb geen telefoonnummer van de mensen aan wie ik de potten moest afleveren. Ik zou gebeld worden. Ik heb mijn telefoonnummer gegeven. Het is voor het vertrek gebracht, de crème. Ik wilde de potten niet aanraken.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot inbewaringstelling op 2 november 2016 opgemaakt door mr. I.K. van Acker, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 november 2016 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van
verdachte:
De tickets zijn betaald door vrienden uit Colombia. Ik heb de potten in de koffer gestopt. Ik heb de sleutel van de koffer aan mijn moeder gegeven. Ik denk dat ik de potten bij haar in de koffer heb gestopt. Ik heb de potten niet gekregen van de mensen die de tickets hebben betaald. Er is door mensen aan mij gevraagd of ik hen een dienst kon bewijzen. Ik heb geen namen van deze personen en ik denk dat iemand de koffer zou komen halen.
3. Een proces-verbaal met nummer PL27RP/16-089053 van 31 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [dossierparagraaf 1.1.4] (noot 7 uit het vonnis waarvan beroep).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisanten(of één of meer van hen):
Op zondag 30 oktober 2016 werd door de Douane een zwarte reistas aangetroffen vanaf de binnenkomende vlucht [vluchtnummer] vanuit Colombia, met hierin een onbekende hoeveelheid vermoedelijke verdovende middelen. Vervolgens hebben ze de reistas overgedragen aan het Drugs Team Schiphol. Zoals reeds in dit dossier vermeld, had verdachte [verdachte] deze koffer als ruimbagage met zich meegevoerd.
Op maandag 31 oktober 2016 bevonden wij, verbalisanten, ons in de uitpakruimte voor verdovende middelen gelegen te Badhoevedorp. Wij hebben de ruimbagage uitgepakt, die de verdachte [verdachte] met zich voerde.
Wij, verbalisanten zagen drie potten. Wij hebben deze -3- potten A, B en C genoemd. Vervolgens hebben wij, verbalisanten, de voornoemde potten gewogen. Het brutogewicht van de aangetroffen stof in pot A, B en C bedroeg in totaal 9121,10 gram.
4. Een proces-verbaal met nummer PL27RP/16-089052 van 31 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [dossierparagraaf 2.1.4] (noot 8 uit het vonnis waarvan beroep).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisanten(of één of meer van hen):
Op zondag 30 oktober 2016 werd tijdens een Douanecontrole door personeel van
de Douane een meerkleurige reistas, (nader te noemen koffer A) en een grijze reistas van het merk Totto (nader te noemen koffer B) aangetroffen vanaf de binnenkomende vlucht [vluchtnummer] vanuit Colombia, met hierin een onbekende hoeveelheid vermoedelijke cocaïne aangetroffen in gelpotten. Vervolgens hebben ze de reistas overgedragen aan het Drugs Team Schiphol.
De verdachte [medeverdachte], had de reistassen als ruimbagage met zich mee. Op maandag 31 oktober 2016 hebben wij de ruimbagage uitgepakt die de verdachte [medeverdachte], met zich voerde.
ONDERZOEK KOFFER A
Wij hebben de reiskoffer geopend. Wij vonden drie potten met daarin een voor ons onbekende substantie welke volgende de Douane mogelijk sporen van cocaïne betroffen. Wij, verbalisanten, hebben deze potten vernoemd als zijnde categorie A1 tot en met A3.
ONDERZOEK KOFFER B
Wij hebben de reistas onderzocht. Wij vonden in de reistas 1 grote pot met daarin een voor ons onbekende substantie welke volgens de Douane mogelijk sporen van cocaïne betroffen. Wij, verbalisanten, hebben deze pot vernoemd als zijnde categorie B1.
GEWICHT VAN DE STOF
Ik, [verbalisant 4], heb de potten van categorie Al tot en met B1 in zijn geheel gewogen. Het brutogewicht van de aangetroffen stof in de potten Al tot en met B1 bedraagt 12220,5 gram.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een zeer aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, ongeveer tien kilogram, een voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel, hetgeen een groot gevaar oplevert voor de volksgezondheid. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Voorts weegt het hof mee dat de verdachte er niet voor is teruggedeinsd haar bejaarde moeder, die ten tijde van het feit 88 jaren oud was, bij haar strafbare handelen te betrekken. Dit rekent het hof de verdachte zeer aan.
Het hof zal bij de bepaling van de strafmaat, in sterkere mate dan de rechtbank, rekening houden met de recent verslechterde gezondheid en de slechte (psychische) gesteldheid van de verdachte. De raadsvrouw heeft daarover ter terechtzitting in hoger beroep, met stukken onderbouwd, naar voren gebracht dat de verdachte onlangs in Zwitserland een beroerte heeft gehad en dat zij er slecht aan toe is. Verder is de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 november 2017 niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, hetgeen in haar voordeel weegt. Anderzijds acht het hof de ernst van het gepleegde feit en van verdachtes strafbare handelen, zoals hiervoor omschreven, zodanig dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de raadsvrouw. Daarbij acht het hof het tevens van belang dat van de oplegging van de straf een generaal preventieve werking uitgaat, zodat anderen ervan worden weerhouden zich aan dergelijke feiten schuldig te maken.
Het hof acht, alles afwegende, geen andere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij het hof zal bepalen dat een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. G.M. Boekhoudt en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van T. van den Honert, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2017.