ECLI:NL:GHAMS:2017:5172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.183.201/01 en 200.188.057/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschapsonderzoek en omgangsregeling in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, na een ouderschapsonderzoek. De moeder, verzoekster in hoger beroep, en de vader, verweerder, zijn verwikkeld in een conflict over de omgangsregeling. Het hof heeft eerder een ouderschapsonderzoek gelast, maar de deskundige concludeert dat de communicatie tussen de ouders ernstig gebrekkig is, wat schadelijk is voor de minderjarige. De moeder stelt dat de huidige omgangsregeling van vier uur per week te belastend is voor de minderjarige en pleit voor een geleidelijke opbouw. De vader daarentegen vraagt om een uitbreiding van de omgangsregeling en vreest dat de moeder niet zal meewerken. Het hof oordeelt dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige en dat er behoefte is aan duidelijkheid en rust. Het hof stelt een nieuwe omgangsregeling vast die rekening houdt met de leeftijd en behoeften van de minderjarige, en wijst het verzoek van de vader om een dwangsom af, omdat het hof vertrouwen heeft in de medewerking van de moeder. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe omgangsregeling wordt vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.183.201/ 01 en 200.188.057/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/554714 / FA RK 13/8971
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 december 2017 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.I. van Leeuwen te Wassenaar.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2015 en 2 maart 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is overwogen in zijn beschikkingen van 7 juni 2016, 6 september 2016 en 10 januari 2017.
2.2
Na de beschikking van 10 januari 2017 zijn de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de moeder van 28 juni 2017 met bijlagen, ingekomen op 29 juni 2017;
  • een fax van de zijde van de vader van 3 juli 2017;
  • een deskundigenbericht van de zijde van drs. S. Kanselaar (hierna: de deskundige) van 4 juli 2017 met bijlage, ingekomen op 5 juli 2017;
  • een journaalbericht van de zijde van de moeder van 29 augustus 2017 met bijlage;
  • een brief van de zijde van de moeder van 1 september 2017 met bijlagen, ingekomen op 4 september 2017;
- een brief van de zijde van de moeder van 25 september 2017 met bijlagen;
- een fax van de zijde van de vader van 2 oktober 2017 met bijlagen.
2.3
De behandeling van de zaak is op 13 oktober 2017 voortgezet, alwaar zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer A. Witting, vertegenwoordiger van de raad.

3.Verdere beoordeling van het hoger beroep

3.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of de (voorlopige) omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] zoals door de rechtbank bepaald bij de bestreden beschikkingen van 7 oktober 2015 en 2 maart 2016 dient te worden vernietigd en welke omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] is.
In de zaak met zaaknummer 200.188.057/01 (de omgangsregeling)
3.2
Bij beschikking van 6 september 2016 heeft het hof een ouderschapsonderzoek gelast met het verzoek aan de deskundige te bewerkstelligen dat het vertrouwen over en weer tussen partijen zal worden hersteld, in zodanige mate dat zij in het belang van [de minderjarige] in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en waar mogelijk hun geschillen kunnen beëindigen. Tevens heeft het hof de deskundige verzocht de in de beschikking van 7 juni 2016 in rechtsoverweging 4.8 neergelegde vragen bij haar onderzoek te betrekken.
3.3
De deskundige heeft op 4 juli 2017 een deskundigenbericht uitgebracht. Blijkens het bericht is het partijen niet gelukt om de wijze waarop zij met elkaar omgaan te verbeteren. Ze kunnen nauwelijks adequaat met elkaar communiceren en diskwalificeren elkaar (openlijk). Partijen blijven lijnrecht tegenover elkaar staan en blijven ieder overtuigd van hun eigen visie op het belang van hun dochter. Zij zijn niet in staat gebleken tot een gezamenlijke oplossing te komen voor de uitvoering van het gezamenlijk ouderschap. De kans dat een adequate werkrelatie tussen partijen kan ontstaan, is volgens de deskundige zeer klein. Met betrekking tot [de minderjarige] concludeert de deskundige dat zowel de vader als de moeder een mate van responsiviteit en sensitiviteit laat zien die ten goede komt aan de hechting van [de minderjarige] . Partijen lijken echter niet te beseffen wat hun onderlinge strijd voor [de minderjarige] betekent. Zij zijn onvoldoende in staat rekening te houden met de behoeften van [de minderjarige] . [de minderjarige] lijkt volkomen klem en verloren te raken in de strijd tussen partijen die onoplosbaar lijkt te zijn. Deze onmogelijkheid en de voortdurende strijd over afspraken, maken volgens de deskundige dat een strakke regie door derden onvermijdelijk lijkt te zijn. Nu de verwachting is dat met name de moeder niet akkoord zal gaan om op vrijwillige basis een dergelijk traject in te gaan, geeft de deskundige in overweging de raad een beschermingsonderzoek uit te laten voeren.
3.4
De moeder kan zich niet vinden in het rapport van de deskundige en herkent zich niet in de wijze waarop zij in het rapport is neergezet. De moeder acht het in het belang van [de minderjarige] en partijen dat de zaak wordt afgesloten. Een nieuwe interventie is niet in het belang van [de minderjarige] en de andere betrokkenen. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] . Zij ontwikkelt zich goed, is vrolijk en veerkrachtig. Uit niets blijkt dat er regie van derden nodig is. De moeder meent dat het verstandiger is om door te gaan met wat beide ouders willen en dat is afspraken maken. De moeder heeft bij voornoemd schrijven van 29 juni 2017 een voorstel gedaan ten aanzien van de omgangsregeling en de opbouw hiervan. Ter zitting van het hof op 13 oktober 2017 heeft de moeder in aanvulling op dit voorstel het volgende aangevoerd. De huidige omgangsregeling van iedere zaterdagmiddag van 14:00 tot 18:00 uur is het maximale wat [de minderjarige] op dit moment aankan. Alle wisselingen en veranderingen zijn erg vermoeiend voor haar. Op termijn kan de omgang worden uitgebouwd naar een omgangsregeling van maximaal acht uur per twee weken. Daarbij moet worden gekeken naar de leeftijd van [de minderjarige] en de opbouw van het contact tussen de vader en [de minderjarige] . De frequentie waarmee de vader nu in het leven van [de minderjarige] wil zijn, acht de moeder niet in haar belang. Tot slot stelt de moeder dat er geen enkele indicatie is dat zij niet zal meewerken wanneer het hof een beslissing heeft genomen. De omgang die tot op heden is bepaald, is ze altijd nagekomen, zelfs met een uitbreiding. De moeder verzoekt het hof dan ook om geen dwangsom op te leggen.
3.5
De vader stelt naar aanleiding van het deskundigenrapport bereid te zijn een vorm van begeleiding te vinden die positief kan bijdragen aan het verbeteren van de communicatie tussen partijen. Hij verzoekt het hof om het traject Kinderen uit de Knel te overwegen. De vader heeft bij zijn stukken van 2 oktober 2017 een voorstel gedaan ten aanzien van de omgangsregeling en de opbouw hiervan. De vader stelt voor om de eerste twee maanden de omgang met [de minderjarige] op zaterdag van 9:00 uur tot 19:00 uur te laten zijn. De daaropvolgende twee maanden verblijft [de minderjarige] om de week van zaterdag 9:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de vader. Vanaf de vijfde maand wordt dan een omgangsregeling van kracht waarbij [de minderjarige] iedere week op woensdagmiddag van 15:00 uur tot 19:00 uur bij de vader is en eens per twee weken een weekend van vrijdagmiddag 17:30 uur tot zondagavond 19:00 uur.
Ter zitting van het hof van 13 oktober 2017 heeft ook de vader verzocht geen nader onderzoek te laten doen naar [de minderjarige] . Het gaat goed met [de minderjarige] en er is geen reden om haar naar een deskundige te sturen. De omgangsregeling van vier uur op zaterdag verloopt goed en deze is in het belang van [de minderjarige] . Ook de vader herkent de vermoeidheid bij [de minderjarige] . De vader stelt echter dat vier uur omgang op een dag bij [de minderjarige] juist voor onrust zorgt. In deze korte tijd ondernemen [de minderjarige] en de vader vaak een activiteit en moet er daarnaast samen worden gegeten. De vader acht het wenselijk dat de omgang naar acht uur per week gaat, zodat er meer rust komt in het omgangsmoment. Hij blijft bij zijn voorstel van een omgangsregeling van iedere twee weken een weekend en elke week op woensdag. De vader vreest dat de moeder de omgangsregeling niet zal nakomen. Teneinde nakoming te garanderen, kan volgens de vader ofwel een dwangsom aan de omgangsregeling worden verbonden, ofwel de zaak voor een half jaar worden aangehouden om te bezien of de communicatie is verbeterd en of de omgangsregeling wordt nageleefd, ofwel een raadsonderzoek worden gelast ter beoordeling van een passende maatregel.
3.6
De raad heeft ter zitting van 13 oktober 2017 als volgt geadviseerd. De raad betreurt dat het ouderschapsonderzoek partijen niet verder heeft gebracht en dat de heroriëntatie op het ouderschap niet van de grond is gekomen. Nu partijen in de strijdpositie blijven, ontstaat er tussen hen geen ruimte om onderling over een uitbreiding van de omgangsregeling te spreken. Mocht het hof van oordeel zijn dat de zaak dient te worden afgerond, dan adviseert de raad om de omgangsregeling uit te breiden. Het uitbreiden van de omgangsregeling zal meer rust geven voor [de minderjarige] . De raad kan de overweging van de deskundige om een beschermingsonderzoek te gelasten eveneens volgen. Mocht het hof daar prijs op stellen, dan biedt de raad aan om te onderzoeken of er bij [de minderjarige] sprake is van een trauma, of er hulpverlening nodig is en zo ja welke, hoe de relatie tussen [de minderjarige] en de moeder enerzijds en [de minderjarige] en de vader anderzijds is en wat in haar belang is.
3.7
Het hof overweegt als volgt.
Zoals reeds in de beschikking van 7 juni 2016 is overwogen, is gebleken dat de vader en de moeder niet in staat zijn om als ouders met elkaar te communiceren, hetgeen een belasting vormt voor [de minderjarige] . Uit de stukken van het dossier, het deskundigenbericht en het verhandelde tijdens de zitting op 13 oktober 2017 volgt dat het partijen door onverwerkte kwetsingen uit het verleden ontbreekt aan wederzijds vertrouwen en dat zij zich over en weer niet erkend voelen in hun rol als ouder. Partijen zijn als gevolg hiervan niet in staat op adequate wijze uitvoering te geven aan hun gezamenlijk ouderschap. Hierdoor zijn zij onvoldoende in staat de behoeften van [de minderjarige] voor ogen te houden. Dit betekent concreet dat zij geen gezamenlijke afspraken kunnen maken over de (uiteindelijke) omvang en frequentie van de omgang, van mening blijven verschillen over wat in dat verband in het belang is van [de minderjarige] en spanningen voor haar creëren bij de overdracht. Het ouderschapsonderzoek heeft in dit alles helaas geen verandering gebracht en heeft niet tot een heroriëntatie van partijen op het ouderschap geleid. Wel heeft het hof geconstateerd dat er ook positieve ontwikkelingen zijn: partijen zijn inmiddels al geruime tijd in staat een wekelijkse omgang tussen [de minderjarige] en haar vader te organiseren, de moeder heeft een voorstel gedaan tot uitbreiding van de omgang en [de minderjarige] doet het volgens zowel haar vader als haar moeder goed en is vrolijk. Gelet op de ernstige communicatieproblemen tussen partijen vreest het hof echter ook, met de deskundige, dat [de minderjarige] daar op termijn schadelijke gevolgen van zal ondervinden. Daarom is nodig dat partijen, ieder voor zich en indien mogelijk samen, begeleiding krijgen teneinde [de minderjarige] te kunnen beschermen daartegen. Naar het oordeel van het hof is echter, gelet op de standpunten van partijen en de uitkomst van het ouderschapsonderzoek, aannemelijk dat het wederom aanhouden van de zaak en daarbij opleggen van een nieuw (verplicht) hulpverleningstraject in dezen escalerend en daarmee contraproductief zal werken. Ook het uitvoeren van verder onderzoek door een deskundige of door de raad, acht het hof onder de gegeven omstandigheden niet in het belang van [de minderjarige] en partijen. Partijen en daarmee [de minderjarige] zijn thans het meest gebaat bij duidelijkheid over de omgang en de rust die dit met zich brengt. Het hof zal daarom een eindoordeel geven ten aanzien van de omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Het hof wil partijen echter uitdrukkelijk in overweging geven om hulp voor zichzelf en/of voor hen gezamenlijk te zoeken teneinde de omgangsregeling zodanig uit te kunnen voeren dat [de minderjarige] van de tegenstellingen tussen haar ouders geen schade zal ondervinden. Een interventie als “Kinderen uit de Knel” kan ouders hiervoor goede aanknopingspunten bieden.
3.8
Met betrekking tot de te bepalen omgangsregeling overweegt het hof als volgt. [de minderjarige] is een meisje van thans viereneenhalf jaar oud dat, na een periode van afwezigheid van de vader, een langzame opbouw heeft gekend in het contact met de vader. Hij was voor haar geen primaire hechtingsfiguur. Inmiddels kent zij de vader en is zij met hem vertrouwd. Een (te snelle) uitbouw van de omgang zal echter, mede gelet op de vermoeidheid die beide partijen bij haar bespeuren en de omstandigheid dat [de minderjarige] nog jong is en gedurende de week bij verschillende mensen verblijft, veel van haar vergen. Met de moeder is het hof dan ook van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is om een meer geleidelijke opbouw te hebben in de omgangsregeling dan de vader wenst. Bij de opbouw van de omgang dient rekening te worden gehouden met de leeftijd van [de minderjarige] en haar aan haar leeftijd verbonden behoeften. Een omgang van een iets langere duur per dag zal naar verwachting meer rust in de omgangsmomenten brengen. Voorts acht het hof het in het belang van [de minderjarige] om toe te werken naar een weekendregeling waarbij [de minderjarige] op termijn eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond bij de vader verblijft. Een dergelijke regeling biedt [de minderjarige] rust en doet recht aan het ouderschap van de vader. Voor [de minderjarige] is het gezien haar leeftijd een hele opdracht om de gevraagde stappen te kunnen zetten. Het hof zal de moeder daarom gedeeltelijk volgen in de door haar voorgestelde opbouwregeling. Het hof zal, alles afwegende, een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepalen, waarbij de vader en [de minderjarige] omgang met elkaar zullen hebben:
  • vanaf de datum van deze beschikking tot januari 2018 wekelijks gedurende vier uur op zaterdag;
  • van 1 januari 2018 tot 1 juli 2018 wekelijks gedurende zes uur op zaterdag;
  • van 1 juli 2018 tot 1 juli 2019 wekelijks gedurende acht uur op zaterdag;
  • van 1 juli 2019 tot 1 juli 2020 eenmaal per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur;
  • vanaf 1 juli 2020 eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17:00 uur.
Het hof overweegt ten overvloede dat het partijen vrij staat de thans te bepalen omgangsregeling in onderling overleg te wijzigen, mocht het door hen gevolgde hulpverleningstraject daarvoor een basis geboden hebben.
Dwangsom
3.9
De vader heeft het hof verzocht om een dwangsom te verbinden aan de op te leggen omgangsregeling, nu hij er geen vertrouwen in heeft dat de moeder vrijwillig zal meewerken aan de omgangsregeling. Het hof acht dit niet noodzakelijk. Gebleken is dat de moeder de afgelopen jaren verschillende stappen heeft gezet in haar medewerking aan omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Daaraan ontleent het hof het vertrouwen dat de moeder zich ook in de toekomst aan de te bepalen omgangsregeling zal committeren. De moeder heeft ter zitting ook aangegeven dat zij dat zal doen. De verzochte dwangsom zal daarom niet worden toegewezen.
Slotsom
3.1
De slotsom van het voorgaande is dat de bestreden beschikking van 2 maart 2016 moet worden vernietigd en dat, opnieuw rechtdoende, beslist zal worden als volgt.
In de zaak met zaaknummer 200.183.201/01 (voorlopige omgangsregeling)
3.11
Nu bij deze beschikking een einduitspraak in de hoofdzaak met zaaknummer 200.188.057/01 wordt gegeven en de bestreden beschikking van 2 maart 2016 wordt vernietigd waarbij, opnieuw rechtdoende, een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt vastgelegd, is het belang van de moeder bij een beslissing op haar beroep tegen de voorlopige omgangsregeling, die is getroffen in de beschikking van 7 oktober 2015 voor de periode totdat bij eindbeslissing over de omgang is beslist, komen te ontbreken. Het beroep van de moeder zal derhalve worden afgewezen.
3.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissingen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.188.057/01
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2016 en bepaalt, opnieuw rechtdoende, dat de vader en [de minderjarige] omgang met elkaar zullen hebben:
  • vanaf de datum van deze beschikking tot 1 januari 2018 wekelijks gedurende vier uur op zaterdag;
  • van 1 januari 2018 tot 1 juli 2018 wekelijks gedurende zes uur op zaterdag;
  • van 1 juli 2018 tot 1 juli 2019 wekelijks gedurende acht uur op zaterdag;
  • van 1 juli 2019 tot 1 juli 2020 eenmaal per twee weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur;
  • vanaf 1 juli 2020 eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondag 17:00 uur.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met zaaknummer 200.183.201/01
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. L.M. Coenraad, bijgestaan door mr. N. Groen als griffier en is op 12 december 2017 in het openbaar uitgesproken.