In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, na een ouderschapsonderzoek. De moeder, verzoekster in hoger beroep, en de vader, verweerder, zijn verwikkeld in een conflict over de omgangsregeling. Het hof heeft eerder een ouderschapsonderzoek gelast, maar de deskundige concludeert dat de communicatie tussen de ouders ernstig gebrekkig is, wat schadelijk is voor de minderjarige. De moeder stelt dat de huidige omgangsregeling van vier uur per week te belastend is voor de minderjarige en pleit voor een geleidelijke opbouw. De vader daarentegen vraagt om een uitbreiding van de omgangsregeling en vreest dat de moeder niet zal meewerken. Het hof oordeelt dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige en dat er behoefte is aan duidelijkheid en rust. Het hof stelt een nieuwe omgangsregeling vast die rekening houdt met de leeftijd en behoeften van de minderjarige, en wijst het verzoek van de vader om een dwangsom af, omdat het hof vertrouwen heeft in de medewerking van de moeder. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe omgangsregeling wordt vastgesteld.