ECLI:NL:GHAMS:2017:5165

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.212.089/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake huurgeschil tussen verhuurder en huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. Het vonnis, gewezen op 13 februari 2017, betrof een geschil over de huur van een kamer door [geïntimeerde] van [appellant]. [Appellant] heeft in hoger beroep gevorderd dat de ontruimingsvordering alsnog wordt toegewezen, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel appel vorderingen heeft ingediend die door de kantonrechter zijn afgewezen. De kantonrechter heeft in zijn vonnis een aantal feiten vastgesteld die niet in geschil zijn en die ook het hof als uitgangspunt neemt. Het hof heeft behoefte aan inlichtingen van partijen en heeft daarom een comparitie van partijen gelast, waarbij ook een minnelijke regeling zal worden beproefd. De zaak betreft de huur van een kamer van 5½ m² in een woning van [appellant], en de vraag of er een huurovereenkomst bestaat tussen partijen. Het hof heeft geconcludeerd dat er, ondanks de stellingen van [appellant], moet worden aangenomen dat er een huurovereenkomst bestaat. De verdere beslissing is aangehouden en partijen zijn gelast om op een later moment te verschijnen voor de meervoudige burgerlijke kamer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.212.089/01 KG
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 5653960 KK EXPL 17-49
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 december 2017
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. A. Köker te Amstelveen,
t e g e n
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. E. Swart te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 13 maart 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de kantonrechter), van 13 februari 2017, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie/verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie. Het exploot bevat de grieven.
Nadat [appellant] overeenkomstig de appeldagvaarding had geconcludeerd en daarbij producties had overgelegd, heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel, met producties, ingediend.
Vervolgens heeft [appellant] een memorie van antwoord in incidenteel appel, met een productie, ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen – naar het hof begrijpt – voor zover daarbij de ontruimingsvordering is afgewezen en deze vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] haar ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan, met rente, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd, samengevat, tot verwerping van het principale beroep en, in incidenteel appel, tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen en tot alsnog toewijzing van die vorderingen, zoals in appel gewijzigd, met beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft geconcludeerd, zakelijk, tot verwerping van het incidentele beroep, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de overwegingen 1.1 tot en met 1.10 van het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Dit kort geding betreft een geschil met betrekking tot de huur door [geïntimeerde] van een kamer (van 5½m2) met medegebruik van woonkamer, keuken en badkamer in een aan [appellant] toebehorende ruimte (van 46m2) op het adres [adres] . Partijen hebben over en weer voorlopige voorzieningen gevorderd, waarvan centraal staat de door [appellant] gevorderde ontruiming door [geïntimeerde] van het door haar gehuurde.
3.2.
Teneinde (behoudens ten aanzien van na te noemen grief) verantwoord te kunnen beslissen, in het bijzonder op de ontruimingsvordering van [appellant] , heeft het hof behoefte aan inlichtingen van partijen, reden waarom – ook al betreft het hier een kort geding – een comparitie van partijen zal worden gelast. Bij die gelegenheid zal tevens een minnelijke regeling worden beproefd. Er zullen geen informanten of getuigen worden gehoord.
3.3.
Met
grief 1 in principaal appelbetoogt [appellant] , kort gezegd, dat er – anders dan de kantonrechter in overweging 10 van het bestreden vonnis heeft geoordeeld – geen huurovereenkomst tussen partijen bestaat. [appellant] beroept zich in dit verband op de (op zichzelf tussen partijen vaststaande) omstandigheid dat niet hij, maar zijn dochter, de huurovereenkomst met [geïntimeerde] heeft gesloten. De grief faalt. [appellant] heeft in dit kort geding, zonder daarbij te stellen dat hij namens zijn dochter optrad, van [geïntimeerde] onder meer de betaling van achterstallige huurpenningen gevorderd. Het standpunt van [appellant] dat hij niet de verhuurder van het gehuurde is, verdraagt zich niet met het instellen van deze (behoudens vertegenwoordiging) slechts aan de verhuurder toekomende vordering en wordt reeds daarom verworpen. Daar komt nog bij dat er namens [appellant] betalingsaanmaningen naar [geïntimeerde] zijn gestuurd, waaruit eveneens niet anders kan worden geconcludeerd dan dat [appellant] zichzelf als verhuurder van het gehuurde beschouwt. Omdat [geïntimeerde] dat eveneens doet, zal ook het hof er in dit kort geding van uitgaan dat er tussen partijen een huurovereenkomst bestaat.
3.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
gelast partijen om, met het oog op de onder 3.2 omschreven doeleinden, op
maandag 15 januari 2018 te 13.30 uurin persoon te verschijnen voor deze meervoudige burgerlijke kamer, zulks in een der lokalen van het Paleis van Justitie aan het IJdok 20 te Amsterdam;
bepaalt dat partijen eventuele bescheiden waarop zij zich ter zitting wensen te beroepen uiterlijk twee weken voor de zitting aan het hof moeten doen toekomen, zulks onder verzending van afschriften aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, D.J. van der Kwaak en M.D. Savenije en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 december 2017.