ECLI:NL:GHAMS:2017:5164

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.210.915/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake huurovereenkomst bedrijfsruimte en ontruiming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte tussen [appellant] en de ONTWIKKELINGS- EN EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ WILLEMSOORD B.V. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Alkmaar, waarin zijn vordering tot terbeschikkingstelling van het gehuurde werd afgewezen en de vordering van Willemsoord tot ontruiming werd toegewezen. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd per 31 december 2016, en dat [appellant] geen belang had bij zijn vordering omdat hij het gehuurde weer kon gebruiken. Tijdens de zitting van het hof op 26 oktober 2017 werd duidelijk dat het gehuurde inmiddels was ontruimd, waardoor de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis als ingetrokken werd beschouwd. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, en heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was opgezegd. De grieven van [appellant] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.210.915/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: 5640142\KG EXPL 17-3
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 december 2017
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.J.J. van der Heiden te Den Helder,
tegen
ONTWIKKELINGS- EN EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ WILLEMSOORD B.V.,
gevestigd te Den Helder,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.G. Hinnen te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Willemsoord genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Alkmaar van 17 februari 2017, in kort geding onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder reconventie, en Willemsoord als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Op de eerstdienende dag heeft [appellant] op de rol geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding.
Vervolgens heeft Willemsoord een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog rechtdoende de vordering van [appellant] zal toewijzen en die van Willemsoord zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Willemsoord heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen, bijgestaan door hun voornoemde advocaten, hebben de zaak ter zitting van 26 oktober 2017 nader toegelicht tijdens een door [appellant] verzochte comparitie van partijen. Mr. Van der Heijden heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zijn overgelegd. Willemsoord heeft een productie in het geding gebracht.
Mr. Van der Heijden heeft tijdens de comparitie verklaard dat het gehuurde inmiddels is ontruimd en dat geen belang meer bestaat bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De vordering in het incident wordt dan ook als ingetrokken beschouwd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 in het principale appel betreft, naar het hof begrijpt, het onder 2.6 vermelde feit, dat volgens hem onvolledig is weergegeven. Het Hof zal dit feit aanvullen aangezien Willemsoord de juistheid van de stellingen van [appellant] in zoverre niet heeft betwist. Voor het overige zijn de feiten in hoger beroep niet in geschil. De door de kantonrechter opgesomde feiten dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat daarbij, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, om de volgende feiten.
2.1.
Op 1 maart 2016 heeft [appellant] (huurder) met Willemsoord (verhuurder) een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een bedrijfsruimte, bestaande uit de begane grond van het centraal op het terrein Willemsoord gelegen gebouw [nummer] te Den Helder.
2.2.
De maandelijkse huurprijs bedraagt in totaal, inclusief servicekosten en btw, € 1.761,19. Partijen zijn overeengekomen dat de huurfacturen over de maanden maart tot en met juni 2016 niet behoeven te worden betaald door [appellant] wegens werkzaamheden aan het gehuurde.
2.3.
In artikel 3.1 van de huurovereenkomst is bepaald dat deze is aangegaan voor de duur van een jaar, ingaande op 1 maart 2016 en eindigende op 28 februari 2017 en in artikel 3.2 dat de huurovereenkomst wordt voortgezet voor een aansluitende periode van een jaar, behoudens beëindiging daarvan door opzegging.
2.4.
Artikel 9.18 van de huurovereenkomst luidt als volgt:
‘Verhuurder en huurder komen overeen dat, indien de ontwikkeling van het totale gebouw dat vergt de opzegging ook binnen het eerste jaar kan plaatsvinden met in achtneming van een periode van 3 maanden’.
2.4.
Willemsoord heeft in de maanden januari/februari 2017 twee keer de sloten van het gehuurde vervangen. Beide keren heeft [appellant] die situatie weer ongedaan gemaakt, zodat hij het gehuurde kon blijven gebruiken.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg, kort samengevat, gevorderd dat Willemsoord wordt veroordeeld om het gehuurde weer aan hem ter beschikking te stellen. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen omdat ter zitting was komen vast te staan dat [appellant] het gehuurde weer kon gebruiken nadat hij de vervanging van de sloten ongedaan had gemaakt. Hij had daarom, zo overwoog de kantonrechter, geen belang bij toewijzing van zijn vordering. Verder heeft de kantonrechter de tegenvordering van Willemsoord strekkende tot ontruiming van het gehuurde wegens rechtsgeldige opzegging van de huurovereenkomst en het bestaan van een betalingsachterstand, toegewezen. De kantonrechter heeft aan die toewijzing het bestaan van een betalingsachterstand ten grondslag gelegd. Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.2
De ontruiming van de bedrijfsruimte heeft op 8 maart 2017 plaatsgevonden.
3.3
Bij het op 4 oktober 2017 tussen partijen gewezen vonnis in de bodemprocedure heeft de kantonrechter, voor zover in dit hoger beroep van belang, voor recht verklaard dat de huurovereenkomst door rechtsgeldige opzegging is geëindigd per 31 december 2016.
3.4
In de onderhavige kortgedingprocedure heeft het hof zijn oordeel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot het maken van een uitzondering op deze regel moeten leiden.
3.5
De appeldagvaarding bevat twee grieven met het nummer 2. Die grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] stelt ter toelichting daarop dat hij wel belang heeft bij zijn vordering tot terbeschikkingstelling van het gehuurde en dat zijn betalingsachterstand geen tekortkoming oplevert die dermate ernstig is dat zij de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
3.6
Gegeven hetgeen is bepaald in het vonnis in de bodemprocedure, strekt in dit hoger beroep tot uitgangspunt dat Willemsoord de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd tegen 31 december 2016. De vordering tot ontruiming kon op die
– ook in de eerste aanleg van deze kortgedingprocedure aangevoerde – grond worden toegewezen. Reeds daarom is de vordering van [appellant] tot terbeschikkingstelling van het gehuurde terecht afgewezen. Bij deze stand van zaken behoeven de stellingen van [appellant] met betrekking tot de betalingsachterstand als grondslag voor de door de kantonrechter toegewezen vordering tot ontruiming geen bespreking. De grieven falen.
3.7
Grief 3 mist zelfstandige betekenis en behoeft dan ook geen bespreking.
3.8
[appellant] heeft zijn eis in hoger beroep vermeerderd. Hij wenst betaling van een bedrag van € 800,= ter zake van schadevergoeding omdat Willemsoord in januari/februari 2017 tot twee maal toe de sloten van de bedrijfsruimte heeft veranderd en hij – [appellant] – kosten heeft moeten maken om dat ongedaan te maken. Willemsoord heeft zich tegen behandeling hiervan niet verzet en de gewijzigde eis zal dan ook beoordeeld worden. Gelet op het vonnis van de bodemrechter is het gevorderde bedrag echter niet voor toewijzing vatbaar. In het vonnis in de bodemprocedure, waarnaar het hof zich in dit kort geding heeft te richten, is immers geoordeeld dat de huurovereenkomst rechtsgeldig is opgezegd tegen 31 december 2016. Hieruit volgt dat [appellant] in de periode januari/februari 2017 het gehuurde zonder recht of titel gebruikte. Hij kan geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten die hij heeft moeten maken om dat onrechtmatige gebruik te kunnen voortzetten.
3.9
De grieven kunnen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Willemsoord begroot op € 716,= aan verschotten en € 1.788,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de in hoger beroep gevorderde schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.E. Molenaar en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.