ECLI:NL:GHAMS:2017:5138

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.208.425/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen oud-notarissen inzake integriteit en niet-ontvankelijkheid van de klacht

In deze zaak heeft klager op 1 februari 2017 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die op 16 januari 2017 klager in zijn klachten tegen de oud-notarissen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De kamer oordeelde dat de vervaltermijn was verstreken en dat klager geen redelijk belang had. Klager heeft op 21 februari 2017 een aanvullend beroepschrift ingediend, gevolgd door aanvullende producties. De notarissen hebben op hun beurt verweerschriften ingediend. De zaak is behandeld op 28 september 2017, waar klager en zijn gemachtigde verschenen. Klager stelde dat de notarissen niet integer hebben gehandeld in verband met een akte van erfpacht die in 1999 was gepasseerd, waarbij hij meende dat er sprake was van verkapte staatssteun door de gemeente aan een stichting. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de kamer zijn gepresenteerd en heeft geoordeeld dat de kamer terecht tot de conclusie is gekomen dat klager niet-ontvankelijk was. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.208.425/01 NOT
nummers eerste aanleg : SHE/2016/72 en SHE/2016/73
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 december 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
1. mr. [naam] ,
oud-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
en tegen
2. mr. [naam] ,
oud-notaris te [plaats] ,
gemachtigde: mr. M.C.J. Höfelt, advocaat te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 1 februari 2017 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort 's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 16 januari 2017 (ECLI:NL:TNORSHE:2017:6). De kamer heeft in de bestreden beslissing (naar het hof begrijpt) klager in zijn klachten tegen geïntimeerden (hierna ook gezamenlijk: de notarissen) niet-ontvankelijk verklaard
.
1.2.
Op 21 februari 2017 heeft klager een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend. Diezelfde dag heeft klager nog drie aanvullende producties bij het hof ingediend.
1.3.
Mrs. [nr. 1] en [nr. 2] voornoemd hebben op 22 maart 2017 respectievelijk 3 april 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Op 9 augustus 2017 heeft het hof van klager aanvullende producties ontvangen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 september 2017. Klager en mr. [nr. 2] , vergezeld van zijn gemachtigde en zijn oud-compagnon mr. [naam] , zijn verschenen. Klager en de gemachtigde van mr. [nr. 2] hebben het woord gevoerd, beiden aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De gemachtigde van mr. [nr. 2] heeft bezwaar gemaakt tegen het ter zitting door klager gedane verzoek tot ‘het in het geding brengen’ van een aanvullend stuk (rapport ‘ [naam] van het [naam ministerie] ). Het hof heeft dit stuk, dat niet tijdig in het geding is gebracht, niet in het dossier gevoegd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde dossierstukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gemeente [plaats] (hierna: de gemeente) en [naam stichting] (hierna: [Stichting Z] ) hebben in het verleden een overeenkomst gesloten in verband met de privatisering van stadion “ [naam] ” in [plaats] . Uit hoofde van die overeenkomst diende door de gemeente (onder meer) aan [Stichting Z] een recht van erfpacht te worden verleend op het terrein met opstallen, gelegen op sportcomplex [naam] in [plaats] .
3.2.2.
Op 10 november 1999 heeft mr. [nr. 2] een akte gepasseerd, waarbij voormeld
recht van erfpacht is verleend en aanvaard. In die akte is bepaald dat de uitgifte in erfpacht geschiedt tegen betaling van een jaarlijkse canon van Hfl.100,-. Mr. [nr. 1] , destijds secretaris van [Stichting Z] , is aanwezig geweest bij het passeren van de akte.
3.2.3.
Mrs. [nr. 2] en [nr. 1] zijn 4 december 2003 respectievelijk 31 mei 2009 uit het ambt getreden.
3.2.4.
Bij brief van 22 maart 2013 heeft [naam BV] een kopie van de akte van 10 november 1999 toegezonden aan klager. Klager heeft [Stichting Z] bij brief van 28 maart 2013 meegedeeld dat hij uit de notariële akte concludeert dat de gemeente staatssteun gaf aan [Stichting Z] en dat hij de EU zou vragen daarnaar onderzoek in te stellen.

4.Standpunt van klager

Klager stelt dat – gelet op het in de akte van 10 november 1999 genoemde bedrag van slechts Hfl.100,- aan jaarlijkse canon – sprake is van verkapte staatssteun door de gemeente aan [Stichting Z] . De betrokkenheid van de notarissen bij deze gang van zaken getuigt volgens klager niet van de integriteit die men van een notaris mag verwachten.

5.Standpunt van de notarissen

De notarissen hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de notarissen wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing – kort samengevat – geoordeeld dat (klager in) de klacht niet-ontvankelijk is, omdat de vervaltermijn ex artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (oud) op het moment van indiening van de klacht was verstreken en klager bovendien geen belanghebbende is in de zin van artikel 99, lid 1 Wna. Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de daaraan ten grondslag liggende motivering. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel moeten leiden.
6.2.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.3.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. C.H.M. van Altena, A.C. Faber en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017 door de rolraadsheer.