ECLI:NL:GHAMS:2017:5067

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
200.227.595/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tewerkstelling van een top 80-werknemer van Philips afgewezen wegens verlies van vertrouwen en strategisch verschil van inzicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 december 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding tussen een appellant, een top 80-werknemer van Philips, en Philips Medical Systems Nederland B.V. De appellant had een vordering ingesteld om te worden toegelaten tot zijn laatst uitgeoefende functie, ook na 1 januari 2018, en om Philips te veroordelen in de gemaakte buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De appellant was sinds 2002 werkzaam bij Philips en had een Expatriate Assignment Agreement. Hij was geschorst op 17 juli 2017 en had bezwaar aangetekend tegen deze schorsing. Philips had op 20 november 2017 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Het hof oordeelde dat de vordering van de appellant niet kon worden toegewezen. Het hof stelde vast dat er een verlies van vertrouwen was ontstaan tussen de appellant en de leiding van Philips, wat voortkwam uit een verschil van inzicht over de te voeren strategie. De appellant had niet onderbouwd dat hij recht had op tewerkstelling in zijn functie, en het hof oordeelde dat het niet redelijk was om van Philips te verlangen dat zij de appellant in zijn functie zou tewerkstellen, gezien de omstandigheden. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.227.595/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6339815 KK 17-1018
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 december 2017
inzake
[appellant]
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat mr. M.J. Aantjes te Den Haag.
tegen
PHILIPS MEDICAL SYSTEMS NEDERLAND B.V.
gevestigd te Best,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.B. Kerkhof te Amsterdam

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Philips genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 november 2017 in turbospoedappel gekomen van het vonnis van de kantonrechter in kort geding (hierna: de voorzieningenrechter) van 2 november 2017 (hierna: het vonnis), gewezen tussen [appellant] als eiser en onder anderen Philips als gedaagde. De appeldagvaarding bevat vijf grieven en daarbij zijn producties gevoegd.
Philips heeft daarna een memorie van antwoord ingediend, met producties.
[appellant] heeft bij brief van 19 november 2017 gemeld hoe zijn vorderingen dienen te worden gelezen en gesteld dat hetgeen hij in de appeldagvaarding onder ‘de feiten’ had opgemerkt, ook als grief moet worden aangemerkt.
[appellant] heeft nog nadere producties ingebracht.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn vorderingen, zoals weergegeven bij brief van 19 november 2017, zal toewijzen. [appellant] vordert in hoger beroep, kort samengevat, Philips te veroordelen hem toe te laten tot zijn laatst uitgeoefende functie, ook na 1 januari 2018, met veroordeling van Philips in de door [appellant] gemaakte buitengerechtelijke kosten alsmede in de kosten van de procedure in beide instanties.
Philips heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met veroordeling van [appellant] (zo begrijpt het hof) in de proceskosten in hoger beroep.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 22 november 2017 doen bepleiten, door hun hierboven genoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Tevens heeft [appellant] bij deze gelegenheid een stuk overgelegd met als kop “Conclusie” waarin hij zijn zienswijze geeft over de zaak.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

Het hof gaat van het volgende uit.
2.1
[appellant] , thans 48 jaar oud, is werkzaam binnen het Philips concern sinds 11 februari 2002, vanaf 1 augustus 2010 voor Philips (geïntimeerde) op basis van een Expatriate Assignment Agreement (verder: Expatriate Agreement) tussen hem en Philips Medical Systems International B.V. (verder: Philips International). In artikel 5 van de Expatriate Agreement is bepaald: ‘
Upon termination of employment with the Company (Philips, hof), if Assignee ( [appellant] , hof) is not offered another assignment with a Philips Group company, Assignee will be returned to the Home Country on the terms and conditions set forth in the return guaranty letter issued by a Philips Group Company in the Home Country (toevoeging hof: de Verenigde Staten van Amerika).
2.2
[appellant] vervulde bij Philips aanvankelijk de functie van vice president van de business unit Magnetic Resonance (MR) en sinds juli 2015 de functie van senior vice president van die businessunit. Het laatstgenoten bruto jaarsalaris bedraagt
USD 358.800, inclusief vakantietoeslag. Daarnaast heeft [appellant] aanspraak op een
jaarlijkse bonus van (op target niveau) 45% van zijn bruto jaarsalaris
(gemiddeld USD 75.000,-) en een aanzienlijke LTI (longterm incentive). [appellant] heeft over de jaren 2013 tot en met 2016 de volgende beoordelingen ontvangen: 2013 ‘excellent’, 2014 ‘partially meets’, 2015 ‘solid’ en 2016 ‘exceeds’.
2.3
MR houdt zich bezig met ontwikkeling, productie, verkoop en serviceverlening
van en aan MRI scan apparaten en maakt deel uit van de businessgroup
Diagnostic Imaging (DI), tot 1 januari 2017 geleid door [X] en sinds 1 januari 2017 door [Y] (hierna: [Y] ). MR heeft een omzet van ruim € 1,5 miljard per jaar.
2.4
Bij brief van 5 januari 2016 heeft Philips International aan [appellant] bevestigd dat
zijn aanstelling in Nederland - aanvankelijk voor drie jaar en daarna een aantal
malen verlengd - wordt verlengd tot 31 december 2017.
2.5
In mei 2017 kreeg [appellant] een LTI toegekend van € 360.000, en werd zijn belang voor Philips als ‘critically’ aangemerkt.
2.6
Op 17 juli 2017 is [appellant] door [Y] geschorst. Bij brief van zijn (toenmalige)
gemachtigde van 26 juli 2017 heeft [appellant] daartegen bezwaar aangetekend.
2.7
Na de schorsing heeft [Y] de leiding van MR op zich genomen.
2.8
Philips heeft op 20 november 2017 een verzoekschrift ingediend strekkende tot ontbinding van de tussen haar en [appellant] bestaande arbeidsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[appellant] heeft bij de voorzieningenrechter een vordering ingesteld, kort gezegd en voor zover thans nog van belang, primair om Philips te veroordelen tot nakoming van de arbeidsovereenkomst, subsidiair de Expatriate Agreement na 31 december 2017 te verlengen, en in beide gevallen Philips te veroordelen tot wedertewerkstelling in zijn functie als Business leader (EL2) van de Business Unit MR, en tot volledige rehabilitatie van [appellant] , beide op straffe van een dwangsom, en met veroordeling van Philips in de door [appellant] gemaakte buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Philips heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en daartoe onder andere het volgende overwogen: “
Dat een dienstverband met Philips Nederland voor onbepaalde tijd is ontstaan - daar gaan beide partijen nu van uit - neemt niet weg dat de met Philips International afgesproken plaatsing van [appellant] in zijn huidige functie bij MR tijdelijk is en dat zijn termijn afloopt op 31 december 2017. Gezien het gerezen verschil van inzicht over de te voeren strategie, de grote belangen die daarmee zijn gemoeid en de hooggeplaatste positie van [appellant] binnen de organisatie, is de kantonrechter met Philips c.s. van oordeel dat wedertewerkstelling in zijn functie bij Philips Nederland voor een periode van minder dan twee maanden onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet kan worden verlangd. Anders dan [appellant] naar voren heeft gebracht, kan uit de overgelegde stukken niet worden afgeleid dat hij steeds loyaal uitvoering heeft gegeven aan de gekozen strategie, hetgeen van iemand in zijn positie wel mocht worden verwacht. Het is dan ook niet onbegrijpelijk en niet in strijd met goed werkgeverschap dat Philips Nederland heeft besloten hem om die reden tot de einddatum niet in zijn functie te handhaven. [appellant] heeft aanvankelijk meegewerkt aan de communicatie over zijn terugtreden binnen de organisatie. De wijze waarop daaraan is vormgegeven, geeft geen aanleiding tot rehabilitatie. Herplaatsing binnen het concern is een kwestie van overleg tussen partijen. Daarop kan in dit kort geding niet worden vooruitgelopen.”

4.De beoordeling

4.1
[appellant] voert tegen het bestreden vonnis in de appeldagvaarding vijf grieven aan. Voorafgaand aan deze vijf grieven betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter een aantal in de visie van [appellant] belangrijke feiten niet heeft opgenomen. Deze blijkens [appellant] brief van 19 november 2017 als extra grief bedoelde opmerking miskent dat een vonnis niet een uitputtende opsomming behoeft te bevatten van al hetgeen in enig opzicht tussen partijen is voorgevallen, maar alleen die feiten waarop de beslissing rust. Voor een arrest geldt hetzelfde. De opmerking/grief is op een ander uitgangspunt gegrond en faalt reeds om die reden. Voorts is sprake van een kort geding procedure, waarbij een voorlopig oordeel wordt gegeven zonder dat feiten hoeven te worden vastgesteld. Met grief I keert [appellant] zich tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat niettegenstaande de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Philips Nederland (geïntimeerde, hof), de met Philips International afgesproken plaatsing tijdelijk is en afloopt op 31 december 2017. Grief II heeft betrekking op de overweging dat van iemand met een hooggeplaatste positie zoals [appellant] mag worden verwacht dat hij loyaal uitvoering geeft aan de gekozen strategie en dat [appellant] dat niet heeft gedaan. Grief III is gericht tegen de overweging dat het niet onbegrijpelijk is en niet in strijd is met goed werkgeverschap dat Philips besloten heeft [appellant] niet tot de einddatum in zijn functie te handhaven. Grief IV betreft de communicatie binnen de organisatie, waarvan de voorzieningenrechter heeft overwogen dat [appellant] daar aanvankelijk aan heeft meegewerkt. Grief V ziet op de proceskosten. Het hof overweegt als volgt.
4.2
[appellant] vordert zoals overwogen Philips te veroordelen (primair) tot nakoming van alle verplichtingen uit hoofde van de met Philips gesloten arbeidsovereenkomst, waaronder doorbetaling van het salaris en overige emolumenten, totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen, (subsidiair) dat de Expatriate Assignment Agreement na 31 december 2017 wordt verlengd en in alle gevallen Philips te veroordelen hem toe te laten tot zijn werkzaamheden als Business Leader (EL2) van de BU MR. Vast staat dat tussen [appellant] en Philips een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat. Philips heeft niet het standpunt ingenomen dat deze arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op 31 december 2017, het einde van de periode waarop de Expatriate Assignment Agreement betrekking heeft. Evenmin heeft Philips op enigerlei wijze te kennen gegeven na 31 december 2017 de loonbetaling of andere arbeidsvoorwaarden te zullen stopzetten, eerder dan per de datum waarop de arbeidsovereenkomst met Philips eindigt. Het is daarom niet nodig Philips te veroordelen tot een dergelijke nakoming. De vordering daartoe zal daarom worden afgewezen.
4.3
[appellant] heeft niet onderbouwd welk belang hij heeft bij toekenning van zijn subsidiaire vordering, verlenging van de Expatriate Agreement, anders dan dat hij tewerkstelling wenst. De Expatriate Agreement is gesloten met Philips International, zodat Philips (geïntimeerde) niet kan worden veroordeeld tot voortzetting van die agreement na 31 december 2017, de periode waarvoor deze laatstelijk is aangegaan. De betreffende vordering zal worden afgewezen.
4.4
[appellant] wenst tewerkstelling in zijn functie van Business Leader (EL2) van de BU MR. Hij voert daartoe de volgende omstandigheden aan:
( i) hij heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Philips;
(ii) hij heeft steeds goede tot zeer goede beoordelingen gehad;
(iii) door zijn schorsing op 17 juli 2017 lijdt hij reputatieschade;
(iv) de schorsing vond abrupt plaats;
( v) bij voortijdige beëindiging van het dienstverband lijdt hij aanmerkelijke financiële schade, aangezien hij dan bonussen niet kan verzilveren;
(vi) hij heeft belang bij voortgezette tewerkstelling, omdat zijn verblijfsvergunning daarvan afhankelijk is. [appellant] heeft overigens ter zitting verklaard dat hij naast de Amerikaanse ook de Franse nationaliteit bezit en dat hij daarom geen probleem heeft om in Europa te verblijven.
Tegen enkele door Philips aangevoerde omstandigheden voert hij het volgende aan:
(vii) hij heeft wel loyaal uitvoering gegeven aan de strategie van Philips MR en DI; (viii) hem is na zijn schorsing geen andere functie aangeboden;
(ix) hij heeft weliswaar meegewerkt aan de communicatie rond zijn feitelijk vertrek, maar dat was omdat hij meende dat er geen alternatief was.
4.5
Philips heeft op deze omstandigheden als volgt gereageerd:
( i) het is juist dat [appellant] een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd met Philips; dat neemt niet weg dat hij vanuit Philips International tijdelijk aan Philips was uitgeleend. De arbeidsvoorwaarden zoals [appellant] deze gedurende zijn gehele tewerkstelling in Nederland en bij Philips genoot, waren gebaseerd op een uitzending vanuit de VS; zo ontving hij een hogere LTI;
(ii) het is juist dat [appellant] over het jaar 2016 een goede beoordeling had (‘exceeds’), na een ‘solid’ over 2015 en een ‘partially meets’ over 2014, maar in 2017 ontstond, na de komst van [Y] , een verschil van mening over de te voeren strategie. Nadat de strategie van MR en DI was vastgesteld, op welke vaststelling [appellant] invloed had kunnen uitoefenen, weigerde [appellant] hieraan loyaal uitvoering te geven;
(iii) dat [appellant] reputatieschade lijdt wordt betwist en heeft hij niet onderbouwd;
(iv) aan de schorsing op 17 juli 2017 ging een traject van diverse correspondentie en gesprekken vooraf; op het – hoge – niveau waarop [appellant] functioneert is het ongebruikelijk een uitgebreid dossier bij te houden;
( v) beëindiging van het dienstverband zou er inderdaad toe kunnen leiden dat sommige bonussen niet worden uitgekeerd; Philips had echter direct na 17 juli 2017 de bereidheid een andere functie voor [appellant] te zoeken. Doordat de verstandhouding thans is verslechterd bestaat die bereidheid niet meer, zo begrijpt het hof;
(vi) geen opmerking, anders dan dat Philips direct na 17 juli 2017 bereid was een andere functie voor [appellant] te zoeken;
(vii) dat [appellant] loyaal uitvoering gaf aan de vastgestelde strategie wordt door Philips nadrukkelijk betwist. Als gevolg van de achterblijvende resultaten van MR, hield de strategie in dat er niet op voorhand verder geïnvesteerd zou worden. [appellant] wenste nadrukkelijk wel nadere investeringen te doen;
(viii) Philips was op en direct na 17 juli 2017 wel degelijk bereid een andere functie voor [appellant] te zoeken; Jeans verzet tegen zijn schorsing leidde uiteindelijk tot een gebrek aan vertrouwen in het succesvol door hem kunnen vervullen van een andere functie;
(ix) [appellant] heeft actief meegewerkt aan de communicatie omtrent het feitelijk vertrek uit zijn functie: niet alleen heeft hij commentaar gegeven op de concepttekst inhoudende dat vertrek, welk commentaar is verwerkt: hij heeft ook op 18 juli 2017 samen met [Y] zijn vertrek bij zijn team mondeling toegelicht.
4.6
Het hof oordeelt als volgt. Thans is alleen aan de orde of [appellant] recht heeft op tewerkstelling in zijn functie. De door Philips beoogde beëindiging van het dienstverband is geen onderwerp van de onderhavige procedure. Voorts gaat het in deze zaak om een gevorderde voorziening, dus een voorlopig oordeel, op basis van wat naar verwachting in een bodemprocedure zal worden beslist, en zonder dat daarbij bewijslevering kan geschieden. Philips heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] het vertrouwen in het kunnen voortzetten van zijn huidige functie van zowel de CEO [A] als van de CFO [B] van het Executive Committee (dat wil zeggen de allerhoogste functionarissen van Philips wereldwijd) heeft verloren, als ook van zijn direct leidinggevende [Y] als van diens leidinggevende [X] (die tot 2017 [appellant] direct leidinggevende was). Gelet op de hoogte van de functie die [appellant] bekleedt (hij behoort tot de top 80 van het gehele Philips concern, dat bestaat uit ruim 70.000 werkenden) is het vertrouwen van de leiding van een concern in het op goede wijze kunnen uitoefenen van die functie onontbeerlijk. Het hof acht ook aannemelijk gemaakt dat dit verlies in vertrouwen gebaseerd is op een verschil van mening over de uit te voeren strategie. [appellant] heeft gesteld dat de financiële resultaten van zijn Business Unit MR goed waren; slechts ten aanzien van het onderdeel services werden de doelstellingen niet gehaald. Philips heeft daarentegen betoogd dat er iets gedaan moest worden aan de kosten bij services, te meer nu de orders niet terugliepen maar de winst wel minder werd. Het achterblijven van resultaten op dat gebied heeft geleid tot een teruggang in rendement en tot het niet halen van het budget over 2017. Daarmee geconfronteerd is besloten dit tegenvallend resultaat te keren door te bezuinigen op investeringen, onder andere door het Earn to Invest program te volgen. [appellant] daarentegen, zo betoogt Philips, wilde blijven investeren. [appellant] heeft dat niet gemotiveerd weersproken. Ook de overgelegde e-mails bevestigen de analyse van Philips. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het ontstane gebrek aan vertrouwen van de top in Philips niet van iedere redelijke grond is gespeend. Deze omstandigheid maakt, dat van Philips tewerkstelling door [appellant] in zijn functie van Business leader (EL2) van de Business Unit MR in redelijkheid niet kan worden gevergd. Het belang van [appellant] bij tewerkstelling zal daarvoor moeten wijken. De overige door [appellant] genoemde omstandigheden doen daar niet aan af.
4.7
Het voorgaande betekent dat de grieven 1 tot en met 4 falen en dat het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is door de voorzieningenrechter terecht in de proceskosten veroordeeld, zodat ook grief 5 faalt.
4.8
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waartegen beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Philips begroot op € 716,- aan verschotten en € 1.788,-
voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D. Kingma en G.C. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.