ECLI:NL:GHAMS:2017:5061

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
200.207.492/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet tijdige inschrijving ter rolle van verzetdagvaarding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Het vonnis, gewezen op 30 november 2016, verklaarde [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzet tegen een eerder vonnis van 16 maart 2016, waarin hij bij verstek was veroordeeld tot betaling aan Hogenboom. De rechtbank oordeelde dat de inschrijving ter rolle van de verzetdagvaarding niet tijdig had plaatsgevonden, waardoor de aanhangigheid van het geding was vervallen.

[Appellant] heeft op 16 december 2016 hoger beroep ingesteld en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de herstelexploten niet geldig waren. Hij stelt dat de inschrijving ter rolle van de aangezegde rechtsdag geen vereiste is voor de geldigheid van een herstelexploot. Hogenboom, de geïntimeerde, heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis en veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.

Tijdens de zitting op 26 september 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vervolgens de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek, met name artikel 143 lid 2 en artikel 125 lid 5 (oud). Het hof concludeert dat de herstelexploten van [appellant] niet voldoen aan de wettelijke vereisten, waardoor de aanhangigheid van het geding is vervallen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, die zijn begroot op een totaal van € 4.639.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.207.492/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/617952 / HA ZA 16-1117
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 december 2017
[appellant],
handelend onder de naam [naam],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. T.F.W. Overdijk te Amsterdam,
tegen
HOGENBOOM HORTENSIACULTURES B.V.,
gevestigd te De Kwakel (gemeente Uithoorn),
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Zwennes te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Hogenboom genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 december 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 november 2016, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als opposant in conventie, tevens eiser in reconventie en Hogenboom als geopposeerde in conventie, tevens verweerster in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 26 september 2017 door hun respectieve advocaten doen bepleiten, mr. Overdijk aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [appellant] ontvankelijk zal verklaren in zijn verzet, met veroordeling van Hogenboom in de kosten van het geding in beide instanties.
Hogenboom heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 de feiten weergegeven die zij als vaststaand heeft aangenomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en binden derhalve ook het hof. De feiten komen neer op het volgende.
2.1.
[appellant] is bij vonnis van de rechtbank van 16 maart 2016 (zaak-/rolnummer 602470/HA ZA 16-167) bij verstek veroordeeld tot betaling aan Hogenboom van een bedrag van € 69.828,45 en een bedrag € 1.473,28, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2.
Op 5 juli 2016 heeft [appellant] aan Hogenboom een verzetdagvaarding betekend en Hogenboom opgeroepen te verschijnen op de rolzitting van 3 augustus 2016.
2.3.
Op 16 augustus 2016 heeft [appellant] een herstelexploot aan Hogenboom betekend en hem opgeroepen te verschijnen op de rolzitting van 21 september 2016.
2.4.
Op 4 oktober 2016 heeft [appellant] een herstelexploot aan Hogenboom betekend en hem opgeroepen te verschijnen op de rolzitting van 2 november 2016. Voor de rolzitting van 2 november 2016 heeft [appellant] de verzetdagvaarding aangebracht.

3.Beoordeling

3.1.
Hogenboom heeft de rechtbank verzocht de aanhangigheid van de verzetprocedure vervallen te verklaren.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis kort gezegd overwogen dat het herstelexploot van 16 augustus 2016 weliswaar binnen veertien dagen na de in de oorspronkelijke dagvaarding vermelde rechtsdag is uitgebracht, maar dat de dagvaarding niet op de in het herstelexploot genoemde roldatum is ingeschreven. Dat exploot kan daarom niet als herstelexploot gelden. Het exploot van 4 oktober 2016 is niet binnen veertien dagen na de oorspronkelijke aangezegde rechtsdag uitgebracht. De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzet verklaard.
3.2.
[appellant] betoogt met zijn grief dat uit artikel 125 lid 5 Rv (oud) niet blijkt dat de inschrijving ter rolle van de aangezegde rechtsdag een vereiste is voor de geldigheid van een herstelexploot. Dit brengt mee dat de exploten van 16 augustus 2016 en 4 oktober 2016 moeten worden aangemerkt als geldige herstelexploten die zijn gevolgd door inschrijving op de rechtsdag die ten laatste aan de wederpartij is aangezegd. Er is geen wettelijke regel die meebrengt dat artikel 125 lid 5 Rv (oud) niet andermaal toepassing kan vinden ingeval de dagvaarding voor de met het exploot gewijzigde eerste zittingsdag wordt ingeschreven.
Subsidiair betoogt [appellant] dat de herstelexploten in het onderhavige geval in het licht van de redelijkheid en billijkheid als geldig moeten worden aangemerkt, onder meer omdat niet kan worden gezegd dat Hogenboom in haar belangen is geschaad. Het hof overweegt als volgt.
3.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 143 lid 2 Rv in verbinding met 125 lid 5 Rv (oud) vervalt de aanhangigheid van het geding indien het exploot van de verzetdagvaarding niet is ingeschreven op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum, tenzij binnen twee weken na die roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht. Als herstelexploot kan slechts gelden een exploot dat een nieuwe rechtsdag aanzegt en dat gevolgd wordt door inschrijving op de rol van die aangezegde rechtsdag (HR 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZW1063, NJ 1993/741).
3.4.
Het herstelexploot van 16 augustus 2016 is weliswaar uitgebracht binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum, maar kan niettemin niet gelden als herstelexploot, zo vloeit voort uit voormeld arrest van de Hoge Raad; het herstelexploot van 16 augustus 2016 is immers niet gevolgd door inschrijving op de rol van 21 september 2016. Het herstelexploot van 4 oktober 2016 is op zijn beurt niet geldig, omdat dit niet is uitgebracht binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum. Dit brengt mee dat de aanhangigheid van het geding op de voet van artikel 125 lid 5 Rv (oud) is vervallen.
3.5.
Voor zover met de grief wordt betoogd dat HR 17 september 1993 niet berust op een wettelijke basis, althans dat het zijn betekenis met de invoering van de in artikel 125 lid 5 Rv (oud) neergelegde bepaling heeft verloren, is zij ongegrond. Blijkens de wetsgeschiedenis vormt artikel 125 lid 5 Rv (oud) een codificatie van HR 17 december 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4507, NJ 1984/59 (vgl. Kamerstukken II, 1999–2000, 26 855, nr. 3, p. 106). HR 17 september 1993 bouwt eveneens voort op het arrest van 17 december 1982. Nu zowel artikel 125 lid 5 Rv (oud) als HR 17 september 1993 voortbouwen op HR 17 december 1982, moet bij gebreke van andersluidende aanknopingspunten in de wetsgeschiedenis worden aangenomen dat de wetgever niet heeft willen ‘breken’ met HR 17 september 1993.
3.6.
Het hof ziet ook geen aanleiding om op grond van bijzondere omstandigheden tot een ander oordeel te komen. Met de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 125 lid 5 Rv (oud) wordt beoogd te bewerkstelligen dat de wederpartij niet gedurende een onredelijk lange termijn in het onzekere wordt gelaten over de rechtsdag waarop de zaak dient. Dit doel wordt niet bereikt wanneer, na de oorspronkelijke aanzegging, wederom een exploot met dagaanzegging aan hem wordt uitgebracht zonder dat tot inschrijving op de rol van die dag wordt overgegaan. De stelling van [appellant] dat Hogenboom zelf een einde aan die onzekerheid had kunnen maken (bijvoorbeeld langs de weg van artikel 126 of 127 Rv (oud)) kan hem niet baten; van de geopposeerde valt immers redelijkerwijze niet te verwachten dat zij een verzuim van de opposant herstelt.
3.7.
Het vorenstaande brengt mee dat de grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Hogenboom begroot op € 1.957 aan verschotten en € 2.682 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, A.S. Arnold en M.J.J. de Bontridder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.