ECLI:NL:GHAMS:2017:5055

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
200.195.146/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvordering en stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. [appellant] had een loonvordering ingediend tegen [X] B.V., waarbij hij stelde dat zijn arbeidsovereenkomst stilzwijgend was verlengd. De kantonrechter had in zijn vonnis geoordeeld dat [appellant] op 23 februari 2015 niet op het werk was verschenen en dat er geen bewijs was dat de arbeidsovereenkomst was voortgezet. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er een verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. Het hof wijst erop dat [appellant] op de afgesproken datum niet is verschenen en dat hij geen bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over mondelinge afspraken. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.195.146/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 4483119 CV EXPL 15-7991
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 december 2017
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
tegen
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C. de Jong te Berkel en Rodenrijs.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 6 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 6 april 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 juli 2017 doen bepleiten door hun in de aanhef van dit arrest genoemde advocaten, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, [X] alsnog zal veroordelen aan hem te voldoen een bedrag van € 32.670,65 bruto aan achterstallig loon, zoals in eerste aanleg na vermeerdering van eis gevorderd, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties.
[X] heeft geconcludeerd, kort gezegd, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.5, de feiten vastgesteld die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn.

3.Beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1
[appellant] is met [X] een schriftelijke uitzendovereenkomst aangegaan met een looptijd vanaf 29 mei 2014 tot en met 22 februari 2015. Op 18 november 2014 heeft gedurende een tewerkstelling bij derden een incident met een heftruck plaatsgevonden, waarbij [appellant] letsel aan zijn been heeft opgelopen. [appellant] heeft vanaf dat moment geen werkzaamheden meer voor [X] verricht.
3.1.2
Partijen hebben na het incident nog wel contact met elkaar gehad. [X] heeft daarbij aan [appellant] aangegeven dat hij op 23 februari 2015 op het werk diende te verschijnen. [appellant] is die dag niet verschenen en heeft aan [X] laten weten dat hij in Polen verbleef. [X] heeft diezelfde dag nog een brief aan [appellant] verzonden met de mededeling dat hij op staande voet was ontslagen omdat, kort gezegd, hij niet op zijn werk was verschenen. De ontslagbrief heeft [appellant] niet bereikt.
3.1.3
Partijen hebben daarna gedurende enige tijd geen contact met elkaar gehad. Bij brief van 27 mei 2015 heeft de advocaat van [appellant] zich gewend tot [X] waarna correspondentie is gevolgd met (een adviseur van) [X] .
3.2
[appellant] heeft in eerste aanleg na wijziging van eis gevorderd, zakelijk weergegeven, te verklaren voor recht dat op 23 februari 2015 sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen partijen en dat deze heeft voortgeduurd tot ten minste 18 november 2015, het gegeven ontslag te vernietigen en [X] te veroordelen tot betaling aan hem van € 20.407,50 en € 3.604,05 aan achterstallig loon en wettelijke verhoging betreffende loon vanaf 23 februari 2015 respectievelijk de loonperioden 2014-9 en 2014-10, een en ander met veroordeling van [X] in de proceskosten.
3.3
De kantonrechter heeft overwogen dat [appellant] op 23 februari 2015 niet op het werk is verschenen wegens zijn verblijf in Polen, dat niet is gebleken dat dit verblijf was ingegeven door medische noodzaak en [appellant] evenmin [X] heeft ingelicht over zijn verblijf aldaar, en dat het daarom niet aannemelijk is dat partijen de arbeidsovereenkomst mondeling hebben voortgezet. Dat [X] voor de zekerheid alsnog een ontslagbrief aan [appellant] heeft verzonden doet daaraan niet af, aldus de kantonrechter. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] op deze gronden afgewezen en hem in de proceskosten van [X] veroordeeld. De grieven van [appellant] richten zich tegen deze beslissing en tegen de overwegingen die daartoe hebben geleid. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof overweegt naar aanleiding van die grieven als volgt.
3.4
[appellant] stelt als grondslag van zijn vorderingen in de eerste plaats dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 23 februari 2015 is verlengd. Uit de stellingen van [X] volgt dat zij op zichzelf genomen ook uitging van een verlenging van het dienstverband per die datum. Zij voert immers aan dat was afgesproken dat [appellant] op genoemde datum weer aan de slag zou gaan en dat, voorafgaand aan die hervatting, met hem zou worden gesproken over de contractuele voorwaarden van die voortzetting. Namens [X] is ter gelegenheid van het pleidooi zelfs verklaard dat, als [appellant] die dag zou zijn verschenen, zijn contract waarschijnlijk stilzwijgend zou zijn verlengd, mede omdat niet altijd bekend is wanneer de contracten precies aflopen.
3.5
[appellant] is op 23 februari 2015 evenwel niet op het werk verschenen. Hij heeft zich evenmin ziek gemeld. [appellant] heeft zich ook in de periode daarna niet tot [X] gewend. Integendeel, hij heeft maandenlang in het geheel niets van zich laten horen. Mede gelet op zijn verblijf in Polen moet het er dan ook voor gehouden worden dat hij niet beschikbaar was voor het verrichten van werkzaamheden of voor re-integrerende activiteiten. Pas bij brief van zijn advocaat van 27 mei 2015 heeft [appellant] zich tot [X] gewend met het verzoek hem een ongevallenrapportage te doen toekomen met betrekking tot het hiervoor genoemde incident met de heftruck. Hij heeft bij die brief meegedeeld, zonder verdere toelichting, dat hij bij [X] in loondienst is. Nadat [X] hem erop had gewezen dat hij geen werknemer meer was omdat hij op staande voet was ontslagen en zijn arbeidsovereenkomst bovendien op 22 februari 2015 van rechtswege was geëindigd, heeft [appellant] bij brief van 26 juni 2015 gemeld dat [X] niet rechtmatig heeft kunnen vaststellen dat hij op 23 februari 2015 niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten of in het kader van re-integratie tot ander passend werk in staat was. [appellant] heeft bij deze brief tevens betwist dat sprake is geweest van een beëindiging van het dienstverband van rechtswege, mede omdat de ontslagbrief van 23 februari 2015 veronderstelt dat dan nog sprake was van een dienstverband. [appellant] heeft bij deze brief gemeld dat hij nog steeds beschikbaar is voor verzuimbegeleiding.
3.6
Het hof wijst erop dat [appellant] in dit geding niet (meer) bestrijdt dat de arbeidsovereenkomst op 22 februari 2015 in beginsel van rechtswege zou eindigen. Hij beroept zich daarentegen uitdrukkelijk erop dat het dienstverband is verlengd. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken valt echter niet af te leiden dat sprake is geweest van een dergelijke verlenging. Voor zover uit de houding van [X] valt af te leiden dat zij [appellant] daartoe een aanbod had gedaan, is [appellant] daar - door zijn niet verschijnen - niet op ingegaan. Uit de correspondentie blijkt ook geenszins dat [appellant] ervan uitging dat partijen de arbeidsovereenkomst hadden verlengd. Daartoe is onvoldoende dat [appellant] , zoals hij in de brief van 26 juni 2015 heeft geschreven, overleg met [X] heeft gevoerd over zijn tijdelijke verblijf in Polen gedurende zijn arbeidsongeschiktheid. Over de duur van zijn (afgesproken) verblijf in Polen heeft hij verder niets vermeld. [appellant] heeft daarmee dan ook niet uitdrukkelijk betwist dat [X] verwachtte dat hij op 23 februari 2015 op zijn werk zou verschijnen. [appellant] heeft evenmin feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan [X] niet van hem kon verlangen op het werk te verschijnen alvorens de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk zou worden verlengd. [appellant] heeft ook aan de ontslagbrief niet de verwachting kunnen ontlenen dat de arbeidsovereenkomst was verlengd, alleen al omdat hij deze ontslagbrief naar eigen zeggen niet heeft ontvangen. Het moet er op grond van de stukken en de stellingen over en weer dan ook voor gehouden worden dat de arbeidsovereenkomst niet is verlengd.
3.7
[appellant] stelt bij zijn grieven nog dat hij met [X] mondeling afspraken heeft gemaakt over voortzetting van de arbeidsovereenkomst en dat [X] in lijn met die afspraken ermee had ingestemd dat hij voor verdere revalidatie naar Polen ging. De afspraken zouden onder vier ogen zijn gemaakt in een mengelmoes van Engels, Nederlands en Pools omdat [appellant] alleen Pools spreekt en [X] , bedoeld zal zijn haar directeur [directeur] , alleen Engels en Nederlands spreekt. Het hof is van oordeel dat een en ander te weinig concreet is om daaruit af te kunnen leiden dat partijen, [appellant] bedoelt kennelijk voorafgaand aan 23 februari 2015, de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk mondeling hebben verlengd.
3.8
Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan nadere bewijslevering dienaangaande. Het hof zal dan ook voorbijgaan aan het aanbod van [appellant] om [A] en [B] als getuigen te doen horen.
3.9
Het voorgaande betekent dat er geen grond is voor toewijzing van de gevorderde verklaringen voor recht betreffende de verlenging van de arbeidsovereenkomst en evenmin voor toewijzing van de vordering tot betaling van achterstallig loon en wettelijke verhoging vanaf 23 februari 2015. [appellant] heeft geen grief gericht tegen de afwijzing van de vordering inzake loon over de loonperioden 2014-9 en 2014-10 zodat bespreking van die vordering in hoger beroep niet meer aan de orde is. Het hof komt evenmin toe aan beoordeling van de vordering tot vernietiging van het gegeven ontslag. [appellant] heeft geen belang bij deze vordering omdat van een verlenging van het dienstverband geen sprake is geweest.
3.1
Hetgeen [appellant] bij zijn grieven voor het overige heeft aangevoerd, kan niet tot andere beslissingen leiden.
3.11
De slotsom is dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 718,- aan verschotten en € 3.474,- voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D. Kingma en R.M. Beltzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 december 2017.