ECLI:NL:GHAMS:2017:5002

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
23-003118-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van cameratas bij Centraal Station Amsterdam met verwerping van het Tallon-criterium

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die zonder bekende woon- of verblijfplaats was, was eerder veroordeeld voor diefstal en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 16 augustus 2016. De tenlastelegging betrof de diefstal van een cameratas, toebehorende aan de Politie Eenheid Amsterdam, op 22 juli 2016 te Amsterdam. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van het Tallon-criterium, omdat de verdachte zou zijn uitgelokt tot het plegen van de diefstal. Het hof oordeelde echter dat de situatie niet significant afweek van andere gevallen van diefstal en dat er geen sprake was van ongeoorloofde uitlokking. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, welke het hof in hoger beroep handhaafde. Daarnaast gelastte het hof de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003118-16
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13-702323-16 en 13-163334-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 augustus 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na afsplitsing in eerste aanleg van het onder 2 ten laste gelegde, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een cameratas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging vanwege schending van het zogeheten Tallon-criterium. Kort samengevat voert zij in dit verband het volgende aan. Er is geen sprake van een natuurgetrouwe situatie.
Op foto’s in het dossier zijn koffers met grote tassen te zien maar geen koffers met een cameratas. Anders dan bij een normale tas, is aan de buitenkant van een cameratas te zien dat de inhoud waardevol is. Omdat het onderhavig geval afwijkt van de gebruikelijke situatie, is de verdachte uitgelokt tot het plegen van het ten laste gelegde feit.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat op grond van het zogeheten Tallon-criterium een opsporingsambtenaar een verdachte niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende vast komen te staan.
Naar aanleiding van een groot aantal gevallen van zakkenrollerij en bagagediefstallen in en rond het openbaar vervoer binnen de gemeente Amsterdam is melding gemaakt bij de officier van justitie tot inzet tot een lokmiddel in de periode van 15 juni tot en met 15 oktober 2016 waarbij onder meer het gebied rond het Centraal Station is benoemd. De officier van justitie is hiermee mondeling akkoord gegaan (dossierpagina’s 10 alsmede 13 tot en met 18 en bijlage).
Op de zich in het dossier bevindende foto’s van het dagelijkse straatbeeld van het Prioteam Openbaar Vervoer is te zien dat reizigers met regelmaat op grote afstand van hun bagage staan (dossierpagina 19). Voorts zijn daarop, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep besproken, koffers met daarop een andere tas te zien.
Het hof is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de door de politie bij een informatiebalie bij het Centraal Station gebruikte “lokkoffer” met cameratas gelet op de aard daarvan niet significant afwijkt van andere koffers met daarop (al dan niet) een tas die op foto’s van het Prioteam op een vergelijkbare voor het publiek toegankelijke plaats te zien zijn. Dat in een cameratas doorgaans, mogelijk kostbare, camera’s worden opgeborgen doet hieraan niet af waarbij het hof opmerkt dat het niet ongebruikelijk is dat zich ook in andere reizigersbagage waardevolle voorwerpen bevinden.
Het voorgaande, gevoegd bij de omstandigheid dat de “lokkoffer” met cameratas zich op relatief korte afstand van verbalisant bevond leidt het hof tot de conclusie dat sprake was van een natuurgetrouw straat/omgevingsbeeld.
Ook overigens leidt het hof uit de te bezigen bewijsmiddelen af dat niet gezegd kan worden dat de politie de verdachte tot andere handelingen heeft gebracht dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was verricht.
Daarom is geen sprake van ongeoorloofde “uitlokking” zodat het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een cameratas, toebehorende aan Politie Eenheid Amsterdam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op slinkse wijze schuldig gemaakt aan de diefstal van een cameratas bij een informatiebalie bij het Centraal Station van Amsterdam. De verdachte heeft door zo te handelen ervan blijk gegeven weinig respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander en zich niets gelegen gelaten aan de overlast die hij anderen met zijn handelen kan bezorgen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juli 2017 is hij eerder voor diefstal onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van het feit, als hierboven beschreven en de omstandigheid dat sprake is van recidive kan niet worden volstaan met een lagere straf dan een gevangenisstraf van onderstaande duur die vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2016 onder parketnummer 13-163334-11 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering afgewezen dient te worden, zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Volgens de doctrine moet een bepaalde mate van vergelijkbaarheid bestaan tussen de onderhavige veroordeling (diefstal) en de eerdere veroordeling (ongewenst verklaring). Dat is hier niet het geval. Voorts kan tenuitvoerlegging niet aan de orde zijn gelet op de huidige ontwikkelingen in de jurisprudentie met betrekking tot artikel 197 Sr.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De aard van het feit waarvoor de verdachte eerder is veroordeeld doet niets af aan de omstandigheid dat hij de algemene voorwaarden van de proeftijd heeft geschonden. Evenmin doen ontwikkelingen in de jurisprudentie met betrekking tot artikel 197 Sr af aan de omstandigheid dat de verdachte onherroepelijk is veroordeeld. Voor het geloofwaardig functioneren van het wettelijke systeem van algemene en bijzondere voorwaarden is het van essentieel belang dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is. Het hof zal daarom de volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2016, onder parketnummer 13-163334-11, te weten van:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. N.A. Schimmel en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 augustus 2017.
mr. C.J.J. Kwint is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.