In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, van 5 augustus 2016. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van cocaïne op 25 april 2016 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat de terechtzitting in eerste aanleg niet conform de wettelijke vereisten was vastgelegd. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden, maar de advocaat-generaal vorderde een straf van 48 maanden. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de invoer van meer dan 10,5 kilogram cocaïne, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De verdachte had geen eerdere veroordelingen in Nederland, maar was wel eerder in Spanje veroordeeld voor een soortgelijk feit. Het hof hield rekening met de oriëntatiepunten voor strafoplegging en oordeelde dat een gevangenisstraf van 48 maanden passend was, zonder aanleiding te zien voor strafvermindering. De op te leggen straf was gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest.