In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over hun minderjarige kind. De man, die psychische problemen heeft, verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar verzoek tot beëindiging van het gezag, terwijl de vrouw verzocht om het eenhoofdig gezag over het kind. De rechtbank had eerder het verzoek van de vrouw toegewezen, maar de man was van mening dat de gronden voor beëindiging van het gezag niet aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de man sinds de breuk in 2005 onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn rol als ouder en dat er geen goede communicatie tussen de ouders is geweest. De vrouw heeft herhaaldelijk juridische stappen moeten ondernemen om toestemming te krijgen voor belangrijke zaken met betrekking tot hun kind, wat heeft geleid tot de conclusie dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van het kind is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de man afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind, waarbij het hof heeft benadrukt dat gezamenlijk gezag alleen kan bestaan als er voldoende communicatie en samenwerking tussen de ouders is.