In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, appellanten in principaal hoger beroep, had verzocht om een voorlopige contactregeling met zijn kinderen, [kind A] en [kind B], na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. De vrouw, de moeder van de kinderen, was geïntimeerde in principaal hoger beroep en appellante in incidenteel hoger beroep. De vader had in zijn verzoek onder andere gevraagd om een omgangsregeling waarbij hij de kinderen eenmaal per veertien dagen een weekend bij zich zou hebben en dagelijks Facetime-contact. De vrouw had de grieven van de man bestreden en verzocht om bekrachtiging van het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter.
Het hof heeft vastgesteld dat de verblijfplaats van [kind A] inmiddels was gewijzigd en dat zij niet langer bij haar moeder in Nederland verbleef, maar bij de vader in India. Dit leidde tot de conclusie dat er geen grond meer was voor de verzochte omgangsregeling, aangezien de situatie wezenlijk was veranderd. Het hof heeft de vorderingen van de man afgewezen en de vorderingen van de vrouw tot afgifte van het paspoort van [kind A] en de omgangsregeling met [kind B] afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de man, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het hof heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter vernietigd voor zover deze betrekking had op de omgangsregeling en het paspoort van [kind A].