ECLI:NL:GHAMS:2017:4925

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
23-000798-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake afpersing, diefstal en bedreiging met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, die een vriendschappelijke relatie had met het slachtoffer, werd beschuldigd van afpersing, diefstal en bedreiging met geweld. De zaak kwam voort uit een ruzie over geld, waarbij de verdachte het slachtoffer onder dreiging van geweld, waaronder het tonen van een hakbijl, dwong om €1000 te pinnen. Daarnaast heeft de verdachte de auto van het slachtoffer gestolen en is hij teruggekeerd naar het terrein van het slachtoffer om een loods te vernielen. Tijdens een incident op de snelweg bedreigde de verdachte een derde met een slagersmes. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die voortkwam uit de afpersing.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000798-17
datum uitspraak: 21 november 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-800476-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de gemachtigd raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 05 november 2016 te [plaats], gemeente [gemeente 1], en/of te [gemeente 2], in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 1000 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte - een mes bij de hals van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of (daarbij) heeft gezegd: "Moet ik je nou doodmaken?" en/of "Denk je dat ik dat niet doe", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - in de nabijheid van die [slachtoffer 1] een bijl in zijn hand heeft vastgehouden en/of (daarbij) heeft gezegd: "Moet ik het hier doen, dat ik je in stukjes hak", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - die [slachtoffer 1] tegen de heup en/of (meermalen) in de buik heeft getrapt;
2
hij op of omstreeks 05 november 2016 te [plaats], gemeente [gemeente 1], in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (personen) auto (merk: Volvo; kenteken: [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat - een mes bij de hals van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of (daarbij) heeft gezegd: "Moet ik je nou doodmaken?" en/of "Denk je dat ik dat niet doe", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - in de nabijheid van die [slachtoffer 1] een bijl in zijn hand heeft vastgehouden en/of (daarbij) heeft gezegd: "Moet ik het hier doen, dat ik je in stukjes hak", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - die [slachtoffer 1] tegen de heup en/of (meermalen) in de buik heeft getrapt;
3
hij op of omstreeks 07 november 2016 te Wijdewormer, gemeente [kenteken], in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] (toen voornoemde [slachtoffer 2] hem, verdachte, rijdend in een voertuig op de Rijksweg A-7 passeerde) een slagersmes getoond en/of daarmee (voor die [slachtoffer 2] dreigende) (snij)bewegingen langs zijn hals gemaakt en/of heeft hij verdachte, (vervolgens) opzettelijk dreigend (meermalen) met het door hem bestuurde voertuig het door die [slachtoffer 2] bestuurde voertuig aangetikt/geraakt;
4
hij op of omstreeks 06 november 2016 te [plaats], gemeente [gemeente 1], opzettelijk en wederrechtelijk een (rol/schuif)deur van een loods (gelegen aan de [straat]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, getracht met een sleepkabel /ketting de (rol/schuif) deur van die loods open/kapot/uit de rails te trekken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen anders overweegt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1

Het hof gaat uit van de verklaring die door [slachtoffer 1] in zijn aangifte is weergegeven. Die verklaring wordt ondersteund door de eigen verklaring van de verdachte, het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel en de genoemde telefoontap, waarin de verdachte zich bedreigend over [slachtoffer 1] uitlaat en spreekt over het opeisen van ‘zijn deel’. Het hof gaat er in de gegeven omstandigheden vanuit dat de verdachte daarmee doelt op het geld dat hij meende tegoed te hebben van [slachtoffer 1].

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2

De verdachte stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van diefstal, omdat de Volvo door hem is betaald en (dus) aan hem zou toebehoren. Nog afgezien van de vraag of het enkele betalen van de auto zou betekenen dat deze van de verdachte was, heeft de verdachte niet aannemelijk gemaakt dat hij de auto heeft betaald. Het kenteken van de auto staat ook niet op naam van de verdachte. Het hof gaat dan ook uit van de verklaring van [slachtoffer 1] dat de Volvo zijn eigendom is.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3

Het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde. Het hof is van oordeel dat de aangifte voldoende wordt ondersteund door de directe melding bij de politie en het aantreffen van twee geheel zilverkleurige messen (een hakmes en een groot/lang mes) op de bijrijdersstoel in de auto van de verdachte na staandehouding op de snelweg. Aangever maakt melding van “een groot slagersmes waarvan het lemmet zilverkleurig was”. Deze beschrijving kan aangever alleen geven als hem het mes op enig moment getoond is en hij dit goed heeft kunnen zien. Derhalve acht het hof voldoende komen vast te staan dat door de verdachte het mes is getoond aan aangever. Dat de verdachte – naar eigen zeggen – de messen in de auto had om daarmee kaas te snijden die op de bijrijdersstoel is aangetroffen, doet hier niet aan af.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat verdachte kaas aan het snijden was en dat dit mogelijk door aangever is aangezien voor een bedreiging. Het hof gaat aan deze lezing voorbij. Nog daargelaten dat het bepaald niet voor de hand ligt om al deelnemend aan het verkeer, en dan ook nog op raam-hoogte, kaas te snijden, verschillen de door aangever beschreven gedragingen, te weten het tonen van een mes en het tegelijkertijd met de andere hand snijbewegingen maken bij de hals, zo zeer van bewegingen passend bij het snijden van kaas, dat het hof het niet aannemelijk geworden acht dat aangever zich daarover vergist. Het hof acht niet bewezen dat verdachte de auto van [slachtoffer 2] zou hebben aangetikt/geraakt, zodat hij van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4

Op grond van de inhoud van de telefoontap waarin de verdachte onder meer zegt dat hij bijna die poort eruit heeft getrokken, de door [slachtoffer 1] herkende uit zijn Volvo afkomstige en voor het trekken gebruikte sleepkabel en bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de roldeuren van de loods, kan worden bewezen dat de verdachte de deur van de loods van [slachtoffer 1] heeft beschadigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 5 november 2016 te [plaats], gemeente [gemeente 1], en te [gemeente 2], met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van 1.000 euro, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- een mes bij de hals van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en daarbij heeft gezegd: "Moet ik je nou doodmaken?" en "Denk je dat ik dat niet doe", en in de nabijheid van die [slachtoffer 1] een bijl in zijn hand heeft vastgehouden en heeft gezegd: "Moet ik het hier doen, dat ik je in stukjes hak", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en
- die [slachtoffer 1] tegen de heup en in de buik heeft getrapt.
2
hij op 5 november 2016 te [plaats], gemeente [gemeente 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk: Volvo; kenteken: [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 1].
3
hij op 07 november 2016 in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2], toen voornoemde [slachtoffer 2] hem, verdachte, rijdend in een voertuig op de Rijksweg A-7 passeerde, een slagersmes getoond en voor die [slachtoffer 2] dreigende (snij)bewegingen langs zijn hals gemaakt.
4
hij op 6 november 2016 te [plaats], gemeente [gemeente 1], opzettelijk en wederrechtelijk een deur van een loods gelegen aan de [straat], toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft beschadigd, immers heeft hij, verdachte, met een sleepkabel aan de deur van die loods getrokken.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
afpersing.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het bijzonder het volgende meegewogen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing van [slachtoffer 1]. Hij heeft die [slachtoffer 1] door het houden van een mes bij zijn keel, het tonen van een hakbijl, het uiten van dreigende woorden en het meermalen schoppen tegen zijn lijf bewogen tot afgifte van geld, een en ander zoals bewezen is verklaard. Hiermee heeft de verdachte [slachtoffer 1] pijn toegebracht en angst bezorgd. Hij heeft verder met dit handelen, evenals met het feit dat hij de auto van [slachtoffer 1] heeft weggenomen, inbreuk gemaakt op het vermogen van [slachtoffer 1].
Ook heeft de verdachte de roldeur van de loods toebehorende aan een ander dan hemzelf beschadigd. De verdachte heeft ook bij het plegen van dit feit geen respect getoond voor het eigendom van een ander.
Tot slot heeft de verdachte een medeweggebruiker bedreigd door hem een mes te tonen en snijbewegingen te maken bij zijn hals, en hem daarmee angst aangejaagd. Voornoemde feiten worden de verdachte zwaar aangerekend, waarbij opvalt dat de verdachte voornamelijk oog lijkt te hebben voor zijn eigen belangen en er daarbij niet voor terugschrikt om op grove wijze inbreuk te maken op de belangen van anderen.
Een van de slachtoffers, [slachtoffer 1], stond in een vriendschappelijke relatie tot de verdachte en heeft hem zelfs een tijd onderdak geboden, maar ook dit heeft de verdachte er niet van weerhouden die [slachtoffer 1] af te persen en te bestelen.
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van de verdachte, maar hieruit komen geen noemenswaardige voor de verdachte verzachtende omstandigheden naar voren.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof zal bepalen dat een gedeelte daarvan niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 310, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) bestaande uit
€ 1.000,00 (duizend euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te vermelden aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1], ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 1.000,00 (duizend euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te vermelden aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
5 november 2016.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M.M. van der Nat en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 november 2017.
Mr. J. Piena is buitenstaat dit arrest te ondertekenen.
[...]
.