ECLI:NL:GHAMS:2017:4924

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
23-001118-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering ademanalyse en verkeersveiligheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het weigeren om medewerking te verlenen aan een ademanalyse op 14 december 2015 te Uithoorn. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het niet voldoen aan de verplichting om ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat, zoals voorgeschreven in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende was geïnformeerd over de procedure en de gevolgen van zijn weigering, mede door de uitleg van een tolk in de Poolse taal. De verdachte had eerder al ervaring met ademanalyse en was zich bewust van de strafrechtelijke consequenties van zijn weigering. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 420,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001118-17
datum uitspraak: 24 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-255108-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 december 2015 te Uithoorn als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een snorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – anders dan de politierechter – tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 december 2015 te Uithoorn als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een snorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft primair vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen sprake was van een ‘weigering’ in de zin van artikel 163 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: “WVW”). De procedure was onvoldoende in een voor de verdachte begrijpelijke taal uitgelegd, waardoor het mislukken van de ademanalyse niet aan de verdachte kan worden verweten. Bij de uitvoering van de ademanalyse was immers geen tolk betrokken, terwijl nadere uitleg noodzakelijk bleek. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat aan de verdachte geen bevel als bedoel in artikel 163 lid 1 WVW is gegeven.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
Voorafgaand aan de ademanalyse heeft een tolk in de Poolse taal aan de verdachte uitgelegd hoe hij aan een ademanalyse diende mee te werken en hem medegedeeld dat er consequenties waren verbonden aan een eventuele weigering. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bevestigd dat hem duidelijk was dat als hij niet zou blazen “het een strafzaak zou worden”. Gedurende de afname van de ademanalyse hebben verbalisanten de verdachte ook nog non-verbaal uitgelegd hoe hij diende te blazen. Reeds daarom acht het hof aannemelijk geworden dat de verdachte wist dat en hoe hij aan de ademanalyse diende mee te werken. Daar komt bij dat de verdachte als ervaringsdeskundige kan worden aangemerkt. Uit een hem betreffend uittreksel uit diens Justitiële Documentatie van 30 oktober 2017 volgt immers dat de verdachte op 19 oktober 2008 en 6 augustus 2008 kennelijk een succesvolle ademanalyse heeft ondergaan, omdat hij nadien ter zake van – kort samengevat – rijden onder invloed is veroordeeld. Maar ook is de verdachte eerder veroordeeld wegens het weigeren een ademanalyse te ondergaan.
De verdachte hield echter telkens zijn tong dan wel lip tegen de opening van het blaaspijpje of blies te weinig lucht in het apparaat.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het de verdachte voldoende duidelijk was hoe hij de ademanalyse diende uit te voeren en dat hij heeft begrepen dat er strafrechtelijke consequenties aan een eventuele weigering verbonden zouden zijn. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen.
Het subsidiaire verweer, dat aan de verdachte geen bevel ex artikel 163 lid 1 WVW is gegeven, wordt weerlegd door de inhoud van het dossier. Het bevel is blijkens het proces-verbaal terzake artikel 8 WVW van 15 december 2015 aan de verdachte gegeven. Voor zover de raadsman heeft willen bepleiten dat aan de verdachte niet een dergelijk bevel is gegeven, omdat na afloop van het mislukken/weigeren van de ademanalyse niet (opnieuw) een bevel tot medewerking is gegeven, geldt dat die stelling geen steun vindt in het recht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 425,00 euro, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geweigerd een bevel tot medewerking aan een ademanalyse op te volgen. De verplichting gevolg te geven aan een dergelijk bevel bestaat ter bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht als onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen. De ademanalyse strekt ertoe te kunnen vaststellen of en, zo ja, in welke mate door een bestuurder onder invloed van alcohol is gereden en de uitslag daarvan is mede van belang voor de bepaling van de op te leggen straf. Door niet mee te werken aan dit onderzoek kan de verdenking niet nader worden geconcretiseerd. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2017 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof ziet gelet op het voorgaande, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding om van de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) af te wijken.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete en de ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte respectievelijk duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 420,00 (vierhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. M.M. van der Nat en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2017.
[...]