ECLI:NL:GHAMS:2017:4923

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
23-004566-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voorhanden hebben van een ploertendoder en negen stroomstootwapens met vrijspraak voor medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een ploertendoder en negen stroomstootwapens in de periode van 14 augustus 2013 tot en met 27 augustus 2013 te Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het voorhanden hebben van deze wapens, maar heeft hem vrijgesproken van het medeplegen van deze feiten. De verdachte had eerder bekennende verklaringen afgelegd, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van zijn vader, die ook als verdachte was genoemd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 48 uur, met een vervangende hechtenis van 24 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004566-16
datum uitspraak: 24 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-674046-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 augustus 2013 tot en met 27 augustus 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft/hebben gehad;
2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 augustus 2013 tot en met 27 augustus 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, negen, althans een aantal wapens van categorie II onder 5, te weten handwapens (met opschrift Police) waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt en/of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal, nu het hof op diverse onderdelen tot andere beslissingen komt, worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 14 augustus 2013 tot en met 27 augustus 2013 te Amsterdam, een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
2:
hij in de periode van 14 augustus 2013 tot en met 27 augustus 2013 te Amsterdam, negen wapens van categorie II onder 5, te weten handwapens met opschrift Police, waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt en/of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Bewijsoverwegingen

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof beide feiten zoals ten laste gelegd bewezen zal verklaren. Daarbij heeft zij tevens betoogd dat en op welke gronden sprake is van medeplegen.
Namens de verdachte is vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit. Daartoe heeft de verdediging – samengevat – het volgende aangevoerd. De verdachte ontkent betrokkenheid bij het ten laste gelegde. De vader van de verdachte heeft verklaard verantwoordelijk te zijn voor de aangetroffen wapens en hij is daartoe ook reeds onherroepelijk veroordeeld. De verdachte heeft de feiten in eerste instantie bekend om zijn vader in bescherming te nemen. De wetenschap van bepaalde details komt voort uit de aanwezigheid van de verdachte bij de doorzoeking van de woning waarbij de wapens zijn aangetroffen en de specifieke vraagstelling in het verhoor. Zowel de verdachte als zijn vader gebruikten de telefoon die is onderzocht en de chatgesprekken die de advocaat-generaal belastend acht, zijn door de vader van de verdachte gevoerd. Tenslotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn vader blijkt, zodat het medeplegen niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft tijdens het verhoor op 10 september 2013 – waaraan voorafgaand hij blijkens het dossier (p. 14) heeft aangegeven geen consultatiebijstand te wensen – kort na het aantreffen van de wapens, ter zake beide feiten een bekennende verklaring afgelegd. Op 30 september 2013 heeft de verdachte opnieuw een bekennende verklaring afgelegd. Deze verklaringen bevatten specifieke details met betrekking tot de vindplaats van de wapens, de wijze van verkrijging/levering van de wapens en de omstandigheid dat één van de stroomstootwapens bij ontvangst kapot bleek te zijn. Deze specifieke details vinden steun in de inhoud van de overige bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van bevindingen ‘Doorzoeking en aantreffen stroomstootwapens en ploertendoder’ van 16 oktober 2013, het proces-verbaal onderzoek GSM van 30 augustus 2013 (inclusief bijlage betreffende chatgesprekken) en het afleveringsrapport voor de stroomstootwapens van koeriersbedrijf DHL van 14 augustus 2013.
De bewijsmiddelen houden onder meer in dat de wapens in een kast in de slaapkamer van de verdachte zijn aangetroffen. In de kast zijn persoonlijke goederen van de verdachte aangetroffen en de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend dat de kast door hem werd gebruikt. Meer in het bijzonder wordt ten aanzien van de stroomstootwapens nog als volgt overwogen. Uit het uitleesrapport van de tijdens de doorzoeking in beslag genomen en onderzochte telefoon blijkt dat deze op naam van de verdachte stond, dat alle gebruikersaccounts eveneens op naam van de verdachte stonden en dat één van de relevante chatgesprekken is gestart met “Hi [verdachte]”. De telefoon bevat geen sporen van gebruik door andere personen. Tot slot blijkt dat DHL de onder 2 ten laste gelegde stroomstootwapens aan de verdachte heeft geleverd.
Bovendien komt de verklaring van de vader van de verdachte met betrekking tot de verkrijging/levering van de stroomstootwapens, afgelegd op 3 september 2013, niet overeen met de onderzoeksbevindingen. Deze verklaring hield onder meer in dat hij de wapens had besteld in Parijs terwijl uit de DHL-documenten, uit de door de verdachte gevoerde chatgesprekken en de verklaring van de verdachte blijkt dat deze wapens in China zijn besteld.
Gelet op deze omstandigheden, acht het hof de later door de verdachte afgelegde verklaringen, laatstelijk ter terechtzitting in hoger beroep, waarin hij stelt dat hij niets van de aanwezigheid van de wapens wist en slechts heeft geprobeerd zijn vader in bescherming te nemen, niet geloofwaardig.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Medeplegen
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte het ten laste gelegde alleen heeft gepleegd en dat niet bewezen kan worden verklaard dat hij beide feiten heeft medegepleegd. Het dossier biedt buiten de wisselende verklaringen van de vader van de verdachte geen aanwijzingen voor diens betrokkenheid. Hoewel de vader van de verdachte de ten laste gelegde feiten op enig moment heeft bekend, acht het hof in het licht van het voorgaande diens strafbare betrokkenheid niet bewezen. Zoals hiervoor overwogen vinden de latere bekennende verklaringen van de vader van de verdachte geen steun in het dossier, terwijl specifieke details uit de verklaringen van de verdachte wél stroken met de diverse onderzoeksbevindingen. Voorts heeft de verdachte twee bekennende verklaringen afgelegd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen betoogd dat, in geval van een bewezenverklaring, de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een ploertendoder en een aanzienlijk aantal, te weten: negen, stroomstootwapens. Hij heeft geen inzicht willen bieden in zijn motieven om een dergelijke verzameling in bezit te hebben. Reeds het bezit van dergelijke wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich. De wapens kunnen worden gebruikt om personen schrik aan te jagen en te verwonden.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 oktober 2017 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
In beginsel acht het hof een taakstraf voor duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis,
voor de onderhavige feiten passend en geboden.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Dezelfde maatstaf is van toepassing voor de beoordeling van het procesverloop in hoger beroep.
Het hof overweegt dat het procesverloop in eerste aanleg niet binnen de gestelde termijn van twee jaren is afgerond. Voorts overweegt het hof dat geen sprake is geweest van (één van) voornoemde bijzondere omstandigheden.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM en dat een vermindering van de op te leggen straf op zijn plaats is. De verdachte is voor het eerst op 3 september 2013 als verdachte gehoord en de rechtbank heeft op 12 december 2016 vonnis gewezen. Het hof wijst thans op 24 november 2017 arrest, ruim 4 jaren na aanvang van de criminal charge. De aanzienlijke overschrijding in eerste aanleg is daarmee grotendeels maar niet geheel gecompenseerd door een voortvarende behandeling van de zaak in het hoger beroep. Dit resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn als geheel van bijna drie maanden. Het hof zal dit tot uitdrukking brengen in de duur van de op te leggen werkstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. R.M. Steinhaus en mr. M.E. Hinskens-van Neck, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 november 2017.
=[...]